ECLI:NL:GHARL:2018:8212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.204.547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zekerheidstelling in administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat hij weigerde zekerheid te stellen voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en administratiekosten, wat volgens hem een ontoelaatbare drempel voor burgers vormt. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld, waardoor zijn beroep niet ontvankelijk was.

Het gerechtshof heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de verplichting tot zekerheidstelling een wettelijk vereiste is voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter. De betrokkene had de mogelijkheid om zijn bezwaren tegen de sanctie naar voren te brengen, maar alleen nadat hij zekerheid had gesteld. Het hof oordeelt dat de betrokkene niet kan worden gehoord zonder dat aan deze voorwaarde is voldaan. De betrokkene heeft ook verzocht om een dwangsom, maar het hof stelt vast dat de verschuldigdheid van een dwangsom in de procedure bij de kantonrechter geen onderwerp van geschil is geweest, waardoor dit in hoger beroep niet meer kan worden getoetst.

Uiteindelijk bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af, omdat de bezwaren van de betrokkene niet leiden tot het vernietigen van enige beslissing. Het arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.204.547
13 september 2018
CJIB 197626374
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 23 november 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De betrokkene verzoekt het hof bij brief d.d. 12 juli 2017 om een proceskostenvergoeding en om een dwangsom verbeurd te verklaren.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid (oud), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten.
2. De betrokkene voert - kort en zakelijk weergegeven - aan dat hij weigert zekerheid te stellen omdat hij het een vorm van chantage vindt dat hij eerst moet betalen om gehoord te worden. Volgens de betrokkene wordt er op deze manier een (ontoelaatbare) drempel voor de burger opgeworpen. Tevens heeft hij meerdere malen verzocht om toezending van bewijsstukken, maar deze niet ontvangen.
3. De zekerheidstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wahv is vereist met het oog op de ontvankelijkheid van het bij de kantonrechter ingestelde beroep. Dit betekent dat de kantonrechter de bezwaren tegen de oplegging van de administratieve sanctie pas had kunnen behandelen, wanneer de betrokkene zekerheid had gesteld. De verplichting tot zekerheidstelling loopt niet vooruit op de vraag of een betrokkene een gedraging in de zin van de Wahv heeft verricht. De zekerheidstelling beperkt evenmin de verdedigingsmogelijkheden waarover een betrokkene kan beschikken. De Wahv maakt voor wat betreft de verplichting tot zekerheidstelling geen uitzondering voor het geval de betrokkene meent dat ten onrechte aan hem een sanctie is opgelegd. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene terugbetaald. Bij ongegrondverklaring van het beroep wordt het bedrag van de opgelegde sanctie met het bedrag van de zekerheid verrekend.
4. Hetgeen de betrokkene aanvoert leidt het hof niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Het is, zoals ook hiervoor onder 3. is vermeld, een wettelijk vereiste voor de ontvankelijkheid van het bij de kantonrechter ingestelde beroep. Het staat de rechter dan ook - behoudens uitzonderlijke situaties - niet vrij de wet terzijde te schuiven en de zaak, ondanks dat niet is voldaan aan de eisen voor ontvankelijkheid, inhoudelijk te behandelen. Tot die uitzonderlijke situatie behoort niet de omstandigheid dat de betrokkene om wat voor reden dan ook, het niet eens is met de inhoud van de wet. Voorts volgt uit het systeem van de wet, zoals dat besloten ligt in de artikelen 11 tot en met 13 van de Wahv, dat in geval van het niet of niet tijdig stellen van zekerheid de kantonrechter op het beroep kan beslissen zonder de betrokkene te horen (vgl. HR 3 maart 1992, VR 1992, 68). Nu de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld, heeft de kantonrechter er terecht van afgezien om de betrokkene ter zitting te horen.
5. Ten aanzien van de opmerking van de betrokkene dat hij ondanks meerdere verzoeken geen bewijsstukken heeft ontvangen merkt het hof het volgende op. Naar vaste jurisprudentie volgt uit artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv dat een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter eerst zekerheid dient te stellen, alvorens aan de betrokkene bewijsmateriaal in de vorm van stukken wordt verstrekt.
6. De betrokkene verzoekt het hof voorts om een dwangsom verbeurd te verklaren, omdat de officier van justitie en de kantonrechter termijnen zouden hebben overschreden door niet te reageren op zijn - voor het eerst in hoger beroep aangevoerde - (principiële) bezwaren tegen de zekerheidstelling en door geen bewijsstukken te verstrekken.
7. Het hof stelt vast dat de verschuldigdheid van een dwangsom in de procedure bij de kantonrechter geen onderwerp van geschil is geweest, zodat die in hoger beroep niet meer kan worden getoetst (vgl. het arrest van 5 december 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:10680). Bovendien had de kantonrechter ook aan de vraag of de officier van justitie eventueel een dwangsom is verschuldigd, slechts kunnen toekomen wanneer (tijdig) zekerheid was gesteld.
8. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beslissing bevestigen.
9. Voor de verzochte kostenvergoeding is geen aanleiding, nu de bezwaren van de betrokkene niet leiden tot het vernietigen van enige beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.