Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder de doorgetrokken streep overschrijden (verkeer in beide richtingen)”, welke gedraging zou zijn verricht op
29 november 2014 om 16:30uur op de Monnikenweg te Geertruidenberg met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De betrokkene voert aan dat de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht onjuist is. Ontkend wordt dat een ander voertuig met 80 km/h is ingehaald op de desbetreffende weg. Daarnaast stelt de betrokkene zich op het standpunt dat, mocht de bestuurder iets fout hebben gedaan, de verbalisant die bestuurder staande had kunnen en moeten houden. De betrokkene betreurt het dat de verbalisant wordt geloofd, terwijl diens verklaring niet klopt.
3. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. De verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht, houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat hij op de onder 1. vermelde plaats, datum en tijd heeft gezien dat met het voertuig van de betrokkene een doorgetrokken streep is overschreden.
5. Nu niet wordt ontkend dat bij een inhaalmanoeuvre ter plaatse een doorgetrokken streep is overschreden, staat vast dat de gedraging is verricht. Gelet op het verweer van de betrokkene dient het hof voorts te beoordelen of er redenen zijn om de sanctie te vernietigen.
6. Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
7. De kantonrechter heeft bij zijn beslissing van 4 oktober 2016 overwogen dat uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, nu de verbalisant in burger gekleed was en in een burgerauto reed. Uit de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht volgt dat de verbalisant heeft geconstateerd dat een achter hem rijdend voertuig hem inhaalde, "terwijl rapporteur in eigen auto 80 km/h reed." De kantonrechter heeft deze zinsnede klaarblijkelijk zo opgevat dat de verbalisant in zijn eigen auto, zijnde een burgerauto, reed. Het hof kan de kantonrechter hierin niet volgen, nu de verbalisant hiermee slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat het voertuig van de betrokkene met een snelheid van meer dan 80 km/h moet hebben gereden, nu de auto waarin hij reed 80 km/h reed en door voornoemd voertuig werd ingehaald. De verbalisant heeft verder niet aangegeven waarom hij niet tot staandehouding is overgegaan. Op grond van deze verklaring kan derhalve niet blijken dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig heeft voorgedaan, terwijl het dossier ook overigens geen basis biedt voor een zodanige vaststelling. Hoewel de betrokkene dit verweer ook al in de fase van administratief beroep heeft gevoerd, is hieromtrent door zowel de officier van justitie, de kantonrechter als de advocaat-generaal geen nader onderzoek ingesteld. Het hof acht het niet geraden om thans alsnog nadere informatie op te (doen) vragen bij de verbalisant.
8. Nu op grond van de stukken niet blijkt dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig heeft voorgedaan, moet het ervoor worden gehouden dat de verbalisant ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 5 van de Wahv, door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen. Aan die onjuiste toepassing verbindt het hof de consequentie dat de beschikking, waarbij de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd, moet worden vernietigd.
9. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep van de betrokkene gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie, alsmede de inleidende beschikking, vernietigen.