Beoordeling
1. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende. Bij fax van 25 augustus 2015 heeft [A] beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Dit beroep is door de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanwezige machtiging niet aan de eisen voldoet en [A] dit verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft hersteld.
2. [A] stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij onder meer aan dat de eerder toegezonden machtiging voldeed aan alle daaraan te stellen eisen.
3. Het hof stelt vast dat [A] - gezien de beslissing van de officier van justitie - degene is geweest die administratief beroep heeft ingesteld. Gelet op artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) - waarin is bepaald dat degene die administratief beroep heeft ingesteld, beroep kan instellen tegen de beslissing van de officier van justitie - kon de kantonrechter geen schriftelijke machtiging van [A] verlangen. De kantonrechter heeft het beroep van [A] daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4. De beslissing van de kantonrechter kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven en het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Het hof zal, anders dan door [A] is verzocht, de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, omdat artikel 20d, tweede lid, van de Wahv - gelet op de redactie daarvan - daarin niet voorziet. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
5. Bij beslissing van 5 november 2015 heeft de officier van justitie het beroep
niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een geldige machtiging.
6. De officier van justitie is op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevoegd van een (pretense) gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt, teneinde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient bevoegd is namens deze beroep in te stellen. Indien de officier van justitie vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de (pretense) gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en in de brief is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld.
7. Het hof stelt vast dat bij het administratief beroepschrift een machtiging is gevoegd. Uit die machtiging blijkt, voor zover hier van belang, dat [D] , wonende te [E] , [A] ( [B] B.V.) machtigt om hem - kort samengevat - in rechte te vertegenwoordigen. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de sanctie is opgelegd aan [F] B.V., gevestigd te [G] . Bij brief van 15 september 2015 heeft de officier van justitie aan [A] verzocht om binnen een termijn van vier weken een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij door degene die de inleidende beschikking heeft ontvangen, [F] B.V., is gemachtigd tot het instellen van beroep, bij gebreke waarvan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
8. [A] stelt dat hij binnen de termijn - op 25 september 2015 - een fax heeft gestuurd met de gevraagde machtiging. Volgens [A] zou uit het dossier blijken dat deze fax tijdig is ontvangen maar dat de machtiging mogelijk niet goed leesbaar is. De stukken van het geding houden niets in waaruit zou blijken, dat op (of eventueel kort na) 25 september 2015 een fax van [A] is ontvangen met daarin een niet goed leesbare machtiging. [A] heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan dit aannemelijk is geworden. Nu uit de stukken niet blijkt dat [A] het verzuim tijdig heeft hersteld, heeft de officier van justitie het beroep op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft [A] nog geklaagd over schending van de hoorplicht. Het hof merkt ten aanzien hiervan
- ten overvloede - nog op dat de officier van justitie in dit geval, op de voet van artikel 7:17, aanhef en onder a, van de Awb er van kon afzien om hem te horen, aangezien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het verzuim betreffende de machtiging.
9. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren. Dit brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan de door [A] gewenste beoordeling van de bezwaren tegen de opgelegde sanctie.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 501,- en gelet op de aard van de zaak - het beroep ziet enkel op de machtiging - wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 125,25.