ECLI:NL:GHARL:2018:8389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.201.855
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens het niet stellen van zekerheid in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, stelde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn draagkrachtverweer nader te onderbouwen, en dat dit in strijd was met artikel 6 van het EVRM, dat het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter waarborgt.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter correct had gehandeld door het draagkrachtverweer ongegrond te verklaren. De kantonrechter had de betrokkene in de gelegenheid moeten stellen om op een openbare zitting te worden gehoord over zijn financiële situatie, tenzij hij het verweer al aannemelijk achtte. Het hof bevestigde dat de kantonrechter de nadien ingediende stukken ter onderbouwing van de financiële draagkracht niet meer hoefde te betrekken bij zijn eindbeslissing, omdat het draagkrachtverweer reeds ongegrond was verklaard. Het hof concludeerde dat er geen strijd was met het recht op toegang tot de rechter en dat de bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter niet gegrond waren.

De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.201.855
19 september 2018
CJIB 190948254
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 17 augustus 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde stelt dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om het draagkrachtverweer nader te onderbouwen en dat daarom gehandeld is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hiertoe wordt aangevoerd dat in de oproepingsbrief voor de zitting bij de kantonrechter van 14 juli 2016 er niet op wordt gewezen dat deze zitting ten behoeve van het gevoerde draagkrachtverweer plaatsvindt en dat nadere stukken worden verlangd ter onderbouwing van dat verweer. Hierop gelet meende de gemachtigde dat de bij het beroepschrift van 5 januari 2016 overgelegde salarisspecificatie ter onderbouwing van het draagkrachtverweer voldeed. Pas na ontvangst van de tussenbeslissing van de kantonrechter begreep de gemachtigde dat dit niet het geval was en heeft toen alsnog nadere stukken omtrent de financiële situatie van de betrokkene overgelegd. De kantonrechter is niet op deze stukken ingegaan. Tevens is door de griffier in de oproepingsbrief voor de zitting niet gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter. Hierop dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
4. Dit brengt mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht.
- Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Wahv in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
- Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
5. Op basis van de stukken wordt voor zover hier van belang de volgende gang van zaken vastgesteld.
- In het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie van 5 januari 2016 is door de gemachtigde een draagkrachtverweer gevoerd.
- Per brief van 15 juni 2016 is de gemachtigde opgeroepen voor de zitting bij de kantonrechter van 14 juli 2016.
- Bij tussenbeslissing van 14 juli 2016 heeft de kantonrechter het draagkrachtverweer ongegrond verklaard en een nadere termijn gesteld om de zekerheid alsnog te voldoen.
- Bij brief van 20 juli 2016 heeft de gemachtigde nadere stukken omtrent de financiële draagkracht van de betrokkene toegestuurd.
- Per brief van 27 juli 2016 is de gemachtigde opgeroepen voor de zitting bij de kantonrechter van 17 augustus 2016.
- Bij beslissing van 17 augustus 2016 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard door de kantonrechter.
6. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter gehandeld overeenkomstig met hetgeen onder 4. is overwogen. Dat de gemachtigde meende dat het gevoerde draagkrachtverweer voldoende was onderbouwd, omdat in de oproepingsbrief voor de zitting van 14 juli 2016 niet expliciet was vermeld dat de financiële draagkracht van de betrokkene zou worden besproken ter zitting, betreft een omstandigheid die voor rekening van de betrokkene komt. Het is niet vereist dat de gemachtigde hier op wordt gewezen in de oproepingsbrief voor de zitting bij de kantonrechter. Het is ook geen vereiste dat in de oproepingsbrieven door de griffier wordt gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen zekerheid is gesteld en het draagkrachtverweer ongegrond wordt verklaard. In de procedure bij de kantonrechter is hier in de ontvangstbevestiging van 21 januari 2016, in de brief van 8 februari 2016 én in de tussenbeslissing van de kantonrechter van 14 juli 2016 op gewezen. Dat de kantonrechter de naar aanleiding van de tussenbeslissing toegestuurde stukken ter onderbouwing van het draagkrachtverweer niet heeft betrokken bij zijn beslissing, leidt niet tot de conclusie dat de gemachtigde niet voldoende in de gelegenheid is gesteld het draagkrachtverweer te onderbouwen. De gemachtigde is immers uitgenodigd voor de zitting van 14 juli 2016, maar is daar niet verschenen. De kantonrechter heeft blijkens de tussenbeslissing het draagkrachtverweer ongegrond geacht en een nieuwe termijn gegeven om zekerheid te stellen. De nadien ingediende stukken ter onderbouwing van de financiële draagkracht van de betrokkene hoefde de kantonrechter hierop gelet niet meer te betrekken bij zijn eindbeslissing, nu het draagkrachtverweer reeds ongegrond was verklaard. Dat de nader toegestuurde stukken niet zijn betrokken bij die beslissing kan daarnaast - in tegenstelling tot wat de gemachtigde meent - niet uit de beslissing van de kantonrechter worden afgeleid.
7. Gelet op het voorgaande is niet gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM, in het bijzonder met het recht op toegang tot de rechter. De bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter treffen geen doel. Deze beslissing wordt dan ook bevestigd. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om proceskostenvergoeding worden afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.