ECLI:NL:GHARL:2018:8390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.204.018
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van kantonrechter in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanvullende gronden die door de gemachtigde zijn ingediend.

De kantonrechter had geoordeeld dat het beroep te laat was ingesteld, maar het hof oordeelt dat de termijn voor het instellen van beroep pas begon te lopen op de dag na verzending van de beslissing van de officier van justitie, die op 6 augustus 2015 heeft plaatsgevonden. Het hof concludeert dat het beroep tijdig is ingesteld, aangezien het beroepschrift op 12 augustus 2015 door de officier van justitie is ontvangen.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De officier van justitie had de inleidende beschikking ongegrond verklaard, waarbij een administratieve sanctie van € 230,- was opgelegd voor het niet stoppen voor rood licht. Het hof oordeelt dat de bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie geen doel treffen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 375,75.

Uitspraak

WAHV 200.204.018
19 september 2018
CJIB 187239384
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 17 oktober 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 25 januari 2018 aanvullende gronden ingediend.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat zij geen beslissing van de officier van justitie hebben ontvangen.
4. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de beslissing van de officier van justitie niet is verzonden aan het namens de betrokkene in het administratief beroepschrift opgegeven adres, te weten [a-straat 1] in [D] . Op 6 augustus 2015 is de beslissing van de officier van justitie alsnog naar voornoemd adres verstuurd.
5. Nu de beslissing van de officier van justitie gelet op het voorgaande pas op 6 augustus 2015 naar het juiste namens de betrokkene opgegeven adres is verstuurd, is de termijn voor het instellen van beroep tegen die beslissing op 7 augustus 2015 aangevangen. De beroepstermijn eindigde dus op 17 september 2015. Het beroepschrift is gedateerd 11 augustus 2015. Uit een stempel blijkt dat het op 12 augustus 2015 door de officier van justitie is ontvangen. Het beroep is dus tijdig ingesteld.
6. De kantonrechter heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter wordt daarom vernietigd. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 januari 2015 om 09.29 uur op de N326 te Nijmegen met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
8. De door de gemachtigde aangevoerde grond dat de officier van justitie, in strijd met vaste rechtspraak, heeft beslist zonder nadere gronden op te vragen en de zaakgegevens toe te zenden, kan niet slagen. Uit de stukken in het dossier blijkt namelijk niet dat gedurende het administratief beroep verzocht is om de op de zaak betrekking hebbende stukken en een termijn om de gronden aan te vullen.
9. Voor zover de gemachtigde stelt dat niet blijkt dat de beslissing van de officier van justitie door een bevoegd medewerker is genomen, mag er in het algemeen van worden uitgegaan dat een door het CJIB namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen. Dat kan slechts anders zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Hiervan is niet gebleken (vgl. het arrest van dit hof van 24 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9412).
10. Verder klaagt de gemachtigde dat het nergens meer mogelijk is nadere stukken op te vragen inzake de bevoegdheid van de verbalisant gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State hierover.
11. In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Andere documenten, zoals een akte van beëdiging van de verbalisant, hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens. In dit geval staat de naam van de verbalisant, het nummer van de akte van beëdiging en de rangomschrijving in het zaakoverzicht vermeld. Namens de betrokkene zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant. Zodoende is er dus geen aanleiding om nadere stukken hierover op te vragen.
12. Inhoudelijk wijst de gemachtigde op jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit blijkt dat voor automatische oplegging van sancties voldoende juridische basis bestaat als het gaat om via registercontrole geconstateerde gedragingen. De gemachtigde werpt de vraag op of dit ook geldt bij gedragingen die met geautomatiseerde handhavingssystemen worden vastgesteld.
13. Het slechts stellen van een vraag kan niet als beroepsgrond worden beschouwd. Daarom zal het hof hier aan voorbij gaan.
14. De bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie treffen geen doel. Het beroep tegen deze beslissing wordt dan ook ongegrond verklaard.
15. De proceskosten gemaakt in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal anderhalve punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 375,75.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 375,75, over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [B] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.