Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig parkeren in een parkeerschijfzone (niet op zodanig aangeduide parkeerplaats/langs blauwe streep)”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 oktober 2015 om 14:34 uur op de Grotestraat te Goor met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene moest een pakket ter retour afleveren bij het postkantoor en had daartoe zijn voertuig voor het postkantoor neergezet. Van parkeren was dan ook geen sprake. Bovendien betrof het een pakket van enige omvang en gewicht. Vanwege de voorbedrukte sticker op het pakket behoefde de postmedewerker nauwelijks administratieve handelingen uit te voeren. Toen de betrokkene bij zijn voertuig terugkwam, was de sanctie al opgelegd. De verbalisanten gaven aan dat ze niet konden zien dat er gelost werd. Zij adviseerden de betrokkene de volgende keer knipperlichten aan te zetten of de deur van het voertuig open te laten staat. De betrokkene voert voorts nog aan dat hij het bedrag van de sanctie buitenproportioneel hoog vindt. De kantonrechter heeft aan dit verweer ten onrechte geen aandacht besteed.
3. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 25 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De tekst van dit artikel luidde - op de datum van de gedraging - als volgt:
“1. Het is verboden in een parkeerschijfzone te parkeren, behalve op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep.
4. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. De ambtsedige verklaring van de verbalisant in het brondocument houdt - onder meer - het volgende in:
"Ik, verbalisant [B] met verbalisantnummer [00000] , zag dat het voornoemd motorvoertuig geparkeerd stond in het blauwe zone gebied gelegen aan de Grotestraat te Goor. Ik zag dat voornoemd motorvoertuig niet in de aangeduide vakken stond geparkeerd. Ik zag tevens geen ontheffing in voornoemd motorvoertuig liggen. Ik zag dat het gebied aangegeven was middels verkeersbord E10 van bijlage 1 van het RVV 1990."
6. Bij het verbaliseren zijn drie foto's gemaakt die de verbalisant bij het brondocument heeft gevoegd. Op deze foto's is te zien dat het onder 1. omschreven voertuig met de linker wielen - grotendeels - op een met grijze stenen betegelde goot staat. Deze goot dient ter afscheiding van de rijbaan en het trottoir. Het voertuig staat met de rechter wielen op het trottoir. De plek waar het voertuig van de betrokkene staat, is niet ingericht als parkeerplaats.
7. Door de betrokkene is niet betwist dat op de bewuste plaats sprake is van een parkeerschijfzone en dat hij zijn voertuig niet op een als zodanig aangeduide parkeerplaats had neergezet. Voor de vaststelling of de gedraging is verricht, is van belang om vast te stellen of de betrokkene al dan niet heeft geparkeerd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
8. Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 wordt onder parkeren verstaan: "het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen."
9. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:1999:AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht (HR 10 juni 1975, LJN:AJ4297). 10. In een aanvullend proces-verbaal van 19 november 2015 verklaart de verbalisant - voor zover van belang - als volgt:
"Aan het voertuig was op geen enkele wijze te zien dat het ging om laad/losactiviteiten. (…)
Op het moment van het uitschrijven van de bekeuring zijn er geen activiteiten rond het voertuig waargenomen. Het voertuig stond geparkeerd in een parkeerschijfzone. Bij het aantreffen van het betreffende geparkeerde voertuig was er geen sprake van waarneembare laad/losactiviteiten."
11. Naar het oordeel van het hof was er in het onderhavige geval sprake van parkeren. Het hof overweegt daartoe dat is komen vast te staan dat de verbalisant gedurende enige tijd niemand bij het voertuig heeft waargenomen en dat de betrokkene erkent bij zijn auto te zijn weggelopen om een pakket bij het postkantoor af te geven. Wat er ook zij van de precieze duur van de in acht genomen pardontijd - de betrokkene voert aan dat hij slechts korte tijd in het postkantoor is geweest - uit de verklaring van de verbalisant kan in ieder geval worden afgeleid dat er niet
bij voortduringgoederen werden uitgeladen en dat de verstreken tijd dus langer is geweest dan de tijd die nodig is voor het onmiddellijk laden en/of lossen van goederen in de zin van artikel 1 RVV 1990. Uit het door de betrokkene eerder in de procedure overgelegde verzendbewijs van PostNL blijkt bovendien dat het pakket om 14:30 uur ter verzending is aangenomen door het postkantoor. De boete is uitgeschreven om 14:34 uur. Dit houdt in dat de verbalisant in elk geval gedurende meerdere minuten geen activiteiten rondom het voertuig heeft waargenomen.
12. Het hof stelt daarnaast vast dat de betrokkene onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het pakket bezwaarlijk anders dan per voertuig verplaatst had kunnen worden. Ter zitting van de kantonrechter heeft de betrokkene verklaard dat het ging om een pakket van ongeveer 50 centimeter breed en 30 centimeter hoog en lang met een gewicht van ongeveer twee kilo. Ondanks dat het voor de betrokkene begrijpelijkerwijze thans niet (meer) mogelijk is om de exacte inhoud van het pakket te achterhalen, kan niet worden gezegd dat het pakket van dusdanige omvang en gewicht was dat het niet ook op een andere manier had kunnen worden vervoerd. Zo had de betrokkene ervoor kunnen kiezen om zijn voertuig elders te parkeren en het pakket verder te voet naar het postkantoor te brengen.
13. Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat er sprake was van het onmiddellijk laden en lossen zoals bedoeld in het RVV 1990, zodat naar het oordeel van het hof vaststaat dat de onder 1. vermelde gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er redenen zijn het bedrag van de sanctie te matigen.
14. Voor wat betreft het verweer van de betrokkene dat de hoogte van de sanctie, zeker gelet op de parkeertarieven in omliggende steden en de boete die daar geldt indien geen parkeergeld wordt betaald, onevenredig hoog is, merkt het hof op dat op grond van artikel 2, derde lid, van de Wahv de hoogte van de sanctie voor elke gedraging is vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
15. Deze omstandigheden zijn niet gebleken. De hoogte van de sancties op grond van de Wahv zijn niet gebaseerd op of gelijk gesteld aan lokale parkeertarieven. Het is de wetgever die de hoogte van de sancties op grond van de Wahv heeft vastgesteld. Geen rechtsregel schrijft voor dat deze sancties evenredig dienen te zijn aan parkeertarieven.
16. Het hof stelt vast dat de kantonrechter in zijn beslissing geen overweging heeft gewijd aan de hoogte van de sanctie. Nu de betrokkene dit verweer in het stadium van het beroep bij de kantonrechter - dat wil zeggen zowel in het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie als ter zitting - niet heeft gevoerd, was de kantonrechter niet gehouden om hierop in te gaan. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
17. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene terecht ongegrond heeft verklaard en dat diens beslissing wordt bevestigd.