ECLI:NL:GHARL:2018:8617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.210.741
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Anjewierden
  • mr. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot zekerheidstelling in het kader van administratieve sancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De betrokkene, wonende in Duitsland, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet in het Duits was verstrekt, waardoor de betrokkene niet in staat was om de verplichting tot zekerheidstelling te begrijpen. Het hof oordeelde echter dat de betrokkene op de juiste wijze en in de juiste taal was gewezen op zijn financiële verplichtingen en de gevolgen van het niet stellen van zekerheid. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de verplichting tot zekerheidstelling niet afhankelijk is van de vraag of de betrokkene een gedraging in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) heeft verricht. De verplichting tot zekerheidstelling is essentieel voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter. Het hof concludeerde dat de betrokkene in verzuim was en dat de kantonrechter de zaak terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Uitspraak

WAHV 200.210.741
26 september 2018
CJIB 196018177
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 18 januari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] (Duitsland),
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] (Duitsland).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om nadere gronden van het beroep in te dienen.
De gemachtigde heeft per fax van 14 november 2017 de gronden van het beroep aangevuld.
Op 15 maart 2018 is nog een fax van de gemachtigde ingekomen.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De gemachtigde voert onder meer aan dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet in een voor de betrokkene begrijpelijke taal - te weten de Duitse taal - is opgesteld. De gemachtigde meent dat zekerheidstelling voor de betaling van de administratieve sanctie en de administratiekosten niet geëist kan worden zolang de motivering van voornoemde beslissing niet in een voor de betrokkene begrijpelijke taal kenbaar is gemaakt. Bekendmaking van de beslissing in een begrijpelijk taal is volgens de gemachtigde van belang in het kader van het beginsel van een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gemachtigde beklaagt zich er ook over dat de betrokkene de bewijsmiddelen niet kent.
3. De zekerheidstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wahv is vereist met het oog op de ontvankelijkheid van het bij de kantonrechter ingestelde beroep. Dit betekent dat de kantonrechter de bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie en tegen de opgelegde sanctie pas had kunnen behandelen, wanneer de betrokkene zekerheid had gesteld.
4. De verplichting tot zekerheidstelling loopt niet vooruit op de vraag of een betrokkene een gedraging in de zin van de Wahv heeft verricht. De zekerheidstelling beperkt evenmin de verdedigingsmogelijkheden waarover een betrokkene kan beschikken. Of de betrokkene al dan niet een vertaling van een beslissing is toegezonden, is niet van belang voor de verplichting tot zekerheidstelling. Ook is de verplichting tot het (op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep) stellen van zekerheid niet in strijd met het in artikel 6, tweede lid, van het EVRM (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 9 november 1993,
NJ1994, 198). Indien het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene terugbetaald. Bij ongegrondverklaring van het beroep wordt het bedrag van de opgelegde sanctie met het bedrag van de zekerheid verrekend.
5. Bij de stukken van het geding bevinden zich afschriften van twee brieven van de officier van justitie van 3 augustus 2016 en 20 augustus 2016, beide voorzien van een Duitse vertaling, waarin aan de betrokkene en diens gemachtigde mededeling is gedaan van de verplichting tot het stellen van zekerheid. Uit het dossier blijkt dat voormelde brieven in ieder geval zijn verzonden naar het door de gemachtigde in zijn beroepschrift bij de kantonrechter opgegeven adres, te weten [a-strasse 1] , [A] , Duitsland. Gelet hierop is de betrokkene op een juiste wijze op de hoogte gesteld van de verplichting tot zekerheidstelling.
6. Hetgeen de gemachtigde aanvoert leidt het hof niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. De kantonrechter heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen en kan dus, net als de kantonrechter, niet toekomen aan een beoordeling van de bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie en tegen de opgelegde sanctie.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.