ECLI:NL:GHARL:2018:8634

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.195.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikendheid van machtiging in hoger beroep bij niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak gaat het om de toereikendheid van een machtiging die is overgelegd in het kader van een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter. De kantonrechter had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de overgelegde machtiging niet voldeed aan de eisen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. [A], stelde dat de rechtbank de gelegenheid had moeten geven om gebreken aan de volmacht te herstellen en dat er sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat de machtiging ontbrak en dat de appellant niet in staat was om de gebreken te herstellen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtsgeldige machtiging en de verantwoordelijkheden van de gemachtigde in het proces.

Uitspraak

WAHV 200.195.371
27 september 2018
CJIB 186926151
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 6 juli 2016
betreffende
mr. [A] , kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredende voor
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

Mr. [A] (hierna: [A] ) heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[A] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 16 juli 2018 is nog een brief van [A] ontvangen.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard omdat, nadat gelegenheid was geboden om het verzuim een machtiging te overleggen te herstellen, een onjuiste machtiging is overgelegd.
2. [A] voert in hoger beroep aan dat de rechtbank de gelegenheid had moeten geven om gebreken aan de overgelegde volmacht te herstellen. Daarnaast is gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor omdat ter zitting namens de officier van justitie een uittreksel van de Kamer van Koophandel is overgelegd waar appellant niet bekend mee is en ook niet op heeft kunnen reageren. Een goede procesorde verzet zich er tegen om ter zitting nog nieuwe processtukken over te leggen. De kantonrechter had de stukken moeten weigeren of de behandeling van de zaak moeten aanhouden om appellant de gelegenheid te bieden om kennis te nemen van de stukken.
3. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd van een gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
4. Indien de kantonrechter vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de (pretense) gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en in de brief is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld.
5. Het hof stelt vast dat zowel bij het administratief beroepschrift als het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie geen machtiging is bijgevoegd. Bij tussenbeslissing van 25 maart 2016 heeft de kantonrechter [A] de gelegenheid geboden om binnen vier weken na toezending van het proces-verbaal gronden van het beroep in te dienen en een machtiging toe te sturen. Het proces-verbaal is op 22 april 2016 verzonden. Op 14 mei 2016 heeft de rechtbank een fax ontvangen met daarbij een machtiging. Blijkens die machtiging machtigt [D] / [betrokkene] BV mr. [A] om hem te vertegenwoordigen.
6. In dit geval is de sanctie opgelegd aan een rechtspersoon. Een rechtspersoon kan slechts via haar vertegenwoordiger(s) handelen. Uit de door de [A] overgelegde machtiging blijkt niet dat [D] bevoegd is om namens [betrokkene] B.V. in rechte te vertegenwoordigen. Door [A] is niet betwist dat slechts de in de beslissing van de kantonrechter genoemde personen de rechtspersoon kunnen vertegenwoordigen. De overgelegde machtiging voldoet aldus niet aan de gestelde eisen. Door het overleggen van een onjuiste machtiging heeft [A] het verzuim dat geen machtiging is overgelegd niet hersteld.
7. De stelling van [A] dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de gebreken aan de volmacht te herstellen, vindt geen steun in het recht. Door de kantonrechter is geconstateerd dat een machtiging ontbrak. Op dat moment was er sprake van een verzuim (vgl. het arrest van het hof van 9 maart 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5045). Aan [A] is conform het bepaalde is artikel 6:6 van Awb de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen. Dit artikel verplicht er niet toe opnieuw een hersteltermijn te verlenen als het verzuim op een gebrekkige wijze wordt hersteld. Bovendien had het [A] – als professionele rechtsbijstandverlener – duidelijk moeten zijn dat een rechtsgeldige machtiging slechts kan worden afgegeven door een natuurlijk persoon die bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen.
8. Ten aanzien van het verweer dat de kantonrechter het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat ter zitting is overgelegd namens de officier van justitie, had moet weigeren, overweegt het hof als volgt. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kent geen bepaling - zoals bijvoorbeeld artikel 8:58 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip dat nog aanvullende stukken kunnen worden ingediend bij de kantonrechter. De behandeling van een zaak ter zitting van de kantonrechter in het kader van de Wahv heeft onder meer tot doel om partijen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze nader toe te lichten. Daarbij kunnen partijen reageren op de in het dossier aanwezige stukken. Indien één van de partijen ter zitting nadere stukken overlegt, kan de kantonrechter deze stukken ter zitting aan de orde stellen en partijen daarop laten reageren. Mocht één van de partijen - gelet op het korte tijdsbestek - aangeven niet in staat te zijn adequaat te reageren op de aanvullende informatie, dan dient de kantonrechter de behandeling van de zaak aan te houden. Onder deze omstandigheden zijn er geen beginselen van een behoorlijke procesorde die zich verzetten tegen voeging van de aanvullende informatie in het dossier.
9. Het hof stelt vast dat [A] , hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van de kantonrechter is verschenen. De omstandigheid dat van de zijde van [A] niet op de door de vertegenwoordiger van de officier van justitie ingebrachte stukken kon worden gereageerd, moet daarmee voor rekening van [A] komen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.