ECLI:NL:GHARL:2018:8635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
WAHV 200.195.377
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig indienen van gronden van beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juni 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij ook een verzoek om proceskostenvergoeding is gedaan. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend en de gemachtigde heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Volgens artikel 14 van de Wahv kan hoger beroep worden ingesteld indien de opgelegde administratieve sanctie meer bedraagt dan € 70,-. In dit geval was de sanctie € 23,-, waardoor het hof oordeelde dat het appelverbod van toepassing was. De gemachtigde voerde aan dat het appelverbod niet geldt en dat prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld moesten worden. Het hof heeft echter besloten geen prejudiciële vragen te stellen, omdat het enkel bevoegd is om prejudiciële beslissingen te nemen over EU-verdragen en niet over het EVRM. Het hof concludeerde dat de kantonrechter de zaak niet opnieuw ter zitting had behandeld, maar dat dit niet leidde tot schending van de rechten van de betrokkene. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.195.377
27 september 2018
CJIB 190661448
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 29 juni 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
Op 1 mei 2017, 18 juli 2017, 9 oktober 2017 en 19 januari 2018 zijn nog brieven van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

Beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. Op grond van het tweede lid van die bepaling kan tevens hoger beroep worden ingesteld in geval de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid.
2. De sanctie die aan de betrokkene is opgelegd bedraagt € 23,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14, Wahv, doet zich hier niet voor.
3. De gemachtigde van de betrokkene bepleit dat het appelverbod niet geldt.
4. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 12 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6402, te vinden op rechtspraak.nl), en het arrest van 15 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11074) is het hof van oordeel dat de tekst van artikel 14 van de Wahv leidend is bij de beantwoording van de vraag of hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kantonrechter. Gelet daarop staat tegen de beslissing van de kantonrechter in beginsel geen hoger beroep open.
5. De gemachtigde betoogt verder dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten en dat het hof – alvorens te beslissen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep – gehouden is prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) met betrekking tot het buiten toepassing laten van artikel 14, eerste lid, van de Wahv omdat een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep zou betekenen dat niet wordt voldaan aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Het hof zal geen prejudiciële vragen stellen aan het HvJEU, reeds omdat dit hof slechts bevoegd is om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraken te doen over de uitlegging van de verdragen betreffende de EU, en niet betreffende het EVRM (vgl. het arrest van het hof van 10 februari 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:1003). De prejudiciële procedure kan daarom niet worden benut ten aanzien van bepalingen in het EVRM (vgl. het arrest van het HvJEU van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, ECLI:EU:C:2013:105, gepubliceerd op curia.europa.eu met vindplaats C-617/10, r.o. 44).
7. De gemachtigde voert verder aan dat het appelverbod doorbroken dient te worden (het hof begrijpt: buiten toepassing moet worden gelaten) omdat de kantonrechter de behandeling van de zaak heeft aangehouden om appellant in de gelegenheid te stellen de gronden van het beroep in te dienen en vervolgens uitspraak heeft gedaan zonder partijen op te roepen voor een nieuwe zitting.
8. Indien de kantonrechter - in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wahv - degene aan wie de sanctie is opgelegd niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt op de openbare zitting toe te lichten, kan het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter meebrengen, dat het appelverbod van artikel 14, eerste lid, van de Wahv, wegens strijd met deze bepaling, buiten toepassing moet worden gelaten. Daarbij zij opgemerkt dat niet in iedere situatie dat de kantonrechter afziet van het houden van een zitting het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten.
9. Uit de stukken blijkt dat de kantonrechter ter zitting van 14 april 2016, waarvoor de gemachtigde van de betrokkene was uitgenodigd maar niet is verschenen, de behandeling van de zaak heeft aangehouden om de betrokkene de gelegenheid te bieden alsnog gronden van het beroep aan te voeren. In het proces-verbaal van die zitting is opgenomen dat de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren zonder een nieuwe zitting, als de gronden van het beroep niet binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal zijn toegezonden. Vervolgens heeft de kantonrechter zonder een nieuwe zitting het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op 29 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden en het niet herstellen van dat verzuim.
10. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat de kantonrechter heeft nagelaten de zaak opnieuw ter zitting te behandelen en de betrokkene daarvoor uit te nodigen. De gemachtigde heeft in hoger beroep niet gesteld dat hij door het achterwege laten van een zitting in zijn belangen is geschaad. Het appelverbod zal dan ook niet buiten toepassing worden gelaten.
11. De gemachtigde voert ook nog aan dat het appelverbod doorbroken dient te worden (het hof begrijpt: buiten toepassing moet worden gelaten) omdat niet is gebleken dat er een proces-verbaal van de zitting is gemaakt en er geen processtukken zijn verstrekt.
12. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 12 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6402), kunnen de verweren er niet toe leiden dat het appelverbod buiten toepassing wordt gelaten.
13. Gelet op het voorgaande zal het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.