In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een sociale ouder en een kind. De man, verzoeker in hoger beroep, had een affectieve relatie met de moeder van het kind, [naam kind 2], en verzocht om een omgangsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder zijn verzoek afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging. De moeder, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [naam kind 2], en dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
Het hof heeft vastgesteld dat de man gedurende een aanzienlijke periode een rol van betekenis heeft gespeeld in het leven van [naam kind 2] en dat er sprake was van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. Het hof oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Echter, het hof concludeerde dat de omstandigheden, waaronder de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de zorgen van de moeder over de pedagogische vaardigheden van de man, zodanig waren dat omgang met de man in strijd was met de zwaarwegende belangen van [naam kind 2]. Het hof bekrachtigde daarom de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de man werd afgewezen.