ECLI:NL:GHARL:2018:8858

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.231.706/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over spoedeisend belang bij onderhoudswerkzaamheden aan rijksmonument op terrein tijdelijk in gebruik gegeven aan gebruiker

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door Steenfabriek Oostrum B.V. tegen [appellant], die het terrein en de opstallen van de voormalige steenfabriek in gebruik heeft. De zaak betreft de vraag of er sprake is van spoedeisend belang bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de opstallen, die zijn aangewezen als rijksmonument. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 9 oktober 2018 geoordeeld dat er ook in hoger beroep nog steeds sprake is van spoedeisend belang. De eigenaar, Steenfabriek Oostrum, is contractueel gerechtigd om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan de opstallen, en de gebruiker moet hieraan medewerking verlenen, tenzij dit onevenredig in zijn belangen zou treffen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, die eerder een reeks voorzieningen had getroffen in het voordeel van Steenfabriek Oostrum. De voorzieningenrechter had overwogen dat de eigenaar recht heeft op toegang tot het terrein en de opstallen voor onderhoud, en dat de gebruiker zijn medewerking moet verlenen. Het hof heeft bevestigd dat de belangen van de gebruiker, [appellant], in deze situatie beperkt zijn, en dat de eigenaar voldoende belang heeft bij het uitvoeren van de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.706/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158376 / KG ZA 17-320)
arrest in kort geding van 9 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.H. Knegtering, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Steenfabriek Oostrum B.V.,
gevestigd te Soest,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Steenfabriek Oostrum,
advocaat: mr. J.A. Abma, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 juni 2018 hier over. Ter uitvoering daarvan heeft op 1 augustus 2018 een comparitie van partijen plaats gevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Dat proces-verbaal maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.2
Voorafgaand aan de comparitie van partijen zijn namens [appellant] nog stukken toegezonden:
- een H 12-formulier d.d. 17 juli 2018 met als bijlage productie 2;
- een H 12-formulier d.d. 26 juli 2018 met als bijlage productie 3.
1.3
Ter comparitie zijn partijen overeengekomen te pogen alsnog in der minne een oplossing voor het geschil te bereiken. Via een H 16-formulier van 10 augustus 2018 heeft de advocaat van Steenfabriek Oostrum laten weten dat geen overeenstemming is bereikt en dat arrest verzocht wordt.
Vervolgens is, conform aankondiging ter comparitie, arrest bepaald op basis van het voorafgaand aan de comparitie door [appellant] overgelegde procesdossier aangevuld met de hiervoor genoemde stukken.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 13 december 2017 nu tegen die vaststelling geen grieven zijn gericht en deze juist is.
2.2
[appellant] heeft na langdurige onderhandelingen in 2010 het terrein en diverse bijbehorende opstallen van de voormalige steenfabriek aan de Tichelwei te Oostrum aan Steenfabriek Oostrum verkocht voor de prijs van € 1.200.000,-. De steenfabriek met oven en schoorsteen en enkele 'haaghuizen' zijn aangewezen als rijksmonument.
2.3
Bij notariële akte van 30 december 2010 heeft [appellant] het terrein en de opstallen aan Steenfabriek Oostrum geleverd. Daarbij is de koopprijs betaald.
2.4
De akte van levering houdt onder meer in:
"Artikel 1
1.a.(..)
b. Koper is voornemens om het Verkochte ten behoeve van thans nog niet bekende plannen - waarschijnlijk voor woningbouw, al dan niet voor permanente bewoning - te ontwikkelen.
(..)
2 De Aflevering van het Verkochte aan Koper geschiedt zoals hierna nader in artikel 13.A omschreven. (..) Tot het moment van Af levering is Koper te allen tijde bevoegd het verkochte al dan niet samen met derden te betreden. Het bezit en het gebruik van het verkochte blijft tot de Aflevering exclusief voorbehouden aan Verkoper.
3.a (..)
c. Koper heeft de bevoegdheid de tot het Verkochte behorende opstallen te onderhouden, doch is daartoe niet verplicht. Omtrent de uitvoering van onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden zal, indien en voorzover deze op initiatief van Koper worden uitgevoerd, vooraf door Koper met Verkoper als bezitter van het Verkochte worden overlegd waarbij Koper door Verkoper tenminste ongehinderd in de gelegenheid moet worden gesteld onderhoud te plegen of te laten plegen aan de tot het Verkochte behorende opstallen.
(..)
Artikel 13 |
A. Aflevering
1. Het Verkochte wordt, met inachtneming van het hierna onder 2 bepaalde, afgeleverd en blijft bij Verkoper en/of zijn kinderen - woonachtig in de op de Woonpercelen aanwezige woningen - om niet in gebruik tot twee jaar nadat:
a. de bestemming van de Woonpercelen onherroepelijk zodanig is gewijzigd of er op het huidige bestemmingsplan een onherroepelijke ontheffing is verleend dat de woningen elk blijvend, vrij, onbelemmerd en permanent als zelfstandige woningen kunnen worden bewoond en er in de bestemming geen afhankelijkheid meer is met het Verkochte én uitbreiding van elk van de bestaande op de Woonpercelen aanwezige woningen mogelijk wordt tot vijf en twintig procent (25 %) van de thans bebouwde oppervlakte; en
b. de bestemming van het Verkochte in die zin onherroepelijk is gewijzigd dat de door Koper ontwikkelde plannen kunnen worden gerealiseerd en
c. Koper aan zijn hierna onder B genoemde verplichting (verzelfstandiging woningen op de Woonpercelen) heeft voldaan;
d. Koper aan zijn verplichting tot het verharden van de hierna onder D bedoelde bebouwingsvrije zone heeft voldaan;
e. Koper aan zijn verplichting tot het realiseren van de hierna onder E bedoelde afscheidingen heeft voldaan.
(..)"
2.5
In het voorjaar van 2017 hebben partijen overleg gevoerd over een aantal werkzaamheden die Steenfabriek Oostrum op het terrein en aan de opstallen wilde uitvoeren. Op last van de gemeente Dongeradeel moest asbest, dat over het terrein lag verspreid, worden opgeruimd en moesten er werkzaamheden worden uitgevoerd om te voorkomen dat de monumentale schoorsteen zou instorten. Verder wilde Steenfabriek Oostrum de haaghuizen wind- en waterdicht maken. Bij e-mail van 23 maart 2017 heeft [appellant] aan Steenfabriek Oostrum onder meer meegedeeld:
"Deze afspraken hebben alleen betrekking op de maatregelen die bij de Steenfabriek te Oostrum moeten worden uitgevoerd uit hoofde van de brief met vooraankondiging bestuursdwang van de Gemeente Dongeradeel, te weten de asbestsanering en de consolidatie van de schoorsteenpijp. Concreet betekent dit dat bij andere werkzaamheden nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. (..)
Uiteindelijk zullen er meer werkzaamheden en uitvoerigere werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, waaronder de restauratie van de schoorsteen en het wind- en waterdicht maken van de haaghuizen. Omdat die werkzaamheden van grotere omvang zullen zijn, zullen we dan nadere afspraken moeten maken over toegangsbeleid, afzettingen en toezicht. Zonder de nadere afspraken zal geen toegang tot het terrein worden verleend."
2.6
Vervolgens heeft Steenfabriek Oostrum de werkzaamheden laten uitvoeren.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de uitvoering van de werkzaamheden afspraken zijn geschonden, reden waarom hij het terrein heeft afgesloten en de toegang heeft geblokkeerd.
2.7.
Steenfabriek Oostrum wil ook andere onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan
opstallen laten uitvoeren. Op 27 juni 2017 heeft de aannemer van Steenfabriek Oostrum met
partijen een rondgang over het terrein gemaakt en uiteengezet welke werkzaamheden
moesten worden verricht en wat daarvoor nodig was. Op 16 oktober 2017 heeft Steenfabriek
Oostrum een plan van aanpak voor het onderhoud aan [appellant] ter beschikking gesteld.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Steenfabriek Oostrum heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd
- [appellant] te veroordelen om Steenfabriek Oostrum, derden die haar vergellen en haar aannemers toegang te verlenen tot het terrein en de opstallen van de steenfabriek (vorderingen I en II),
- [appellant] te veroordelen tot verwijdering van obstakels van paden, een stalen silo, alle roerende zaken binnen aangewezen vrije werkruimten rond gebouwen en in een loods (vorderingen III, IV, V en VI),
- [appellant] te veroordelen tot betaling van dwangsommen bij niet-nakoming van de eerdergenoemde veroordelingen (vordering VII),
- Steenfabriek Oostrum te machtigen zich toegang te verschaffen en zaken te verwijderen indien [appellant] de veroordelingen niet nakomt en het maximum aan dwangsommen is verbeurd (vordering VIII),
- een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten (vordering IX).
3.2.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 13 december 2017 het gevorderde (nagenoeg volledig) toegewezen. Daartoe is overwogen dat Steenfabriek Oostrum recht op toegang tot terrein en opstallen heeft alsmede het recht heeft onderhoud te plegen. Bij de uitoefening van die rechten moet zij echter wel rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] . Afweging van de wederzijdse belangen leidt tot (nagenoeg volledige) toewijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Inleiding
4.1
Steenfabriek Oostrum heeft bij memorie van antwoord de eis gewijzigd, maar deze eiswijziging vervolgens ter comparitie ingetrokken. Recht wordt dus gedaan op basis van de vorderingen zoals deze in eerste aanleg door Steenfabriek Oostrum zijn ingesteld.
4.2
[appellant] heeft vijftien grieven aangevoerd tegen het, op basis van die vorderingen gewezen, vonnis waarvan beroep. Met die grieven heeft [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Spoedeisend belang
4.3
Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangenomen dat Steenfabriek Oostrum spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dat belang is door de voorzieningenrechter namelijk gebaseerd op de wens van Steenfabriek Oostrum om op korte termijn onderhoud uit te voeren, maar dat belang is een door Steenfabriek Oostrum zelf gecreëerd belang door subsidie aan te vragen voor de werkzaamheden zonder eerst met [appellant] afspraken te maken over dat onderhoud.
4.4
[appellant] wordt niet gevolgd in zijn stellingname. Steenfabriek Oostrum heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij op korte termijn onderhoud wilde uitvoeren. Daarmee is haar spoedeisend belang gegeven. Voorafgaand overleg over de vraag óf zij onderhoud zou gaan uitvoeren behoefde zij, anders dan [appellant] verdedigt, niet met hem te hebben. Het hof komt daarop hieronder nog terug. Hoewel de werkzaamheden, die onderdeel zijn van het dictum van het vonnis waarvan beroep, inmiddels (grotendeels) zijn uitgevoerd is het spoedeisend belang ook thans nog aanwezig, omdat de uitgesproken veroordeling mede ertoe strekt te verzekeren dat [appellant] blijft meewerken aan het verstrekken van ongehinderde toegang en het niet belemmeren van onderhoudswerkzaamheden.
Recht en plicht
4.5
De voorzieningenrechter heeft allereerst in kaart gebracht hoe de verhoudingen tussen partijen juridisch liggen. In rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis heeft hij dat aldus verwoord:
"Uitgangspunt voor de beoordeling van de vraag welk recht Steenfabriek Oostrum op dit punt heeft en waartoe [appellant] is gehouden, is de akte van levering van 30 december 2010. Door de levering is Steenfabriek Oostrum eigenaar van de steenfabriek geworden en [appellant] tijdelijk bezitter en gebruiker om niet. Het bezit en gebruiksrecht van [appellant] staat er niet aan in de weg dat Steenfabriek Oostrum toegang tot de steenfabriek heeft en daar onderhoud mag uitvoeren. Ingevolge artikel 2 van de akte is Steenfabriek Oostrum te allen tijde bevoegd de steenfabriek, al dan niet met derden, te betreden. Ingevolge artikel 3 onder a van de akte is Steenfabriek Oostrum bevoegd de opstallen te onderhouden en is [appellant] verplicht om Steenfabriek Oostrum ten minste in de gelegenheid te stellen dat ongehinderd te doen. Over de uitvoering van het onderhoud zal tussen partijen vooraf overleg plaatsvinden. Daarnaast geldt dat partijen zich bij de uitvoering van de overeenkomst jegens elkaar behoren te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid."
4.6
Dit uitgangspunt is juist, zij het dat [appellant] na de levering juridisch geen bezitter is maar slechts houder. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in staat moet zijn nut en noodzaak van de door Steenfabriek Oostrum voorgenomen werkzaamheden te beoordelen, dat zich de situatie van "verder verval van de opstallen" niet voordoet en dat pas toegang verleend hoeft te worden indien over de voorwaarden waaronder dat moet gebeuren overeenstemming is bereikt. Met deze stellingname miskent hij hoe de verhoudingen juridisch liggen. Het is aan Steenfabriek Oostrum te bepalen of en wanneer zij toegang wenst en wanneer zij welk onderhoud wil uitvoeren. Het is aan [appellant] daaraan te allen tijde zijn medewerking te verlenen.
Belangen van [appellant]
4.7
Bij het feitelijk invulling geven aan die gehoudenheid tot medewerking moet - ook dat heeft de voorzieningenrechter (in rechtsoverweging 4.7) terecht overwogen - wel rekening gehouden worden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] . Dat belang is echter zeer beperkt. [appellant] gebruikt het terrein en een deel van de opstallen slechts voor opslag van goederen die hemzelf en zijn zoons toebehoren. Zijn belangen zijn er dus hoofdzakelijk in gelegen dat geen anderen dan Steenfabriek Oostrum en door haar ingeschakelde derden toegang hebben tot het terrein en dat verplaatsing van goederen slechts behoeft te geschieden indien dat redelijkerwijs nodig is voor het uitvoeren van onderhoud. [appellant] heeft zich eraan gestoord dat de voorzieningenrechter niet aannemelijk heeft geoordeeld dat die goederen nog bruikbaar zijn of waarde vertegenwoordigen. Van wezenlijk belang is dat echter niet. Ook als de voorzieningenrechter dit juist heeft ingeschat doet dat niet af aan de zojuist geschetste belangen van [appellant] . Uit niets blijkt voorts dat de voorzieningenrechter de aangenomen onbruikbaarheid of waardeloosheid van de goederen een factor van enige betekenis heeft doen zijn bij de uiteindelijke weging van de belangen van [appellant] .
Noodzaak voorzieningen
4.8
Steenfabriek Oostrum heeft haar onderhoudsplannen uiteengezet in een plan van aanpak. Dat plan behoeft geen goedkeuring van [appellant] . Hooguit is er reden voor aanpassing indien het plan voorziet in een aanpak die redelijkerwijs een te ver gaande inbreuk op de gerechtvaardigde belangen van [appellant] meebrengt. [appellant] heeft in het bijzonder erop gewezen dat het plan niet voorziet in een planning, een tijdsbestek waarbinnen de werkzaamheden worden afgerond en een werkbeschrijving. Indien dat al juist is geldt, dat [appellant] niet inzichtelijk heeft gemaakt in welk belang hij daardoor, meer dan redelijk is, wordt getroffen. Daarbij is van belang dat Steenfabriek Oostrum nu eenmaal te allen tijde toegang heeft tot haar terrein en dat van een noodzaak van extra, redelijkerwijs van hem niet te vergen, werkzaamheden van [appellant] als gevolg van het gestelde gebrek aan planning, tijdsbestek en werkbeschrijving niet is gebleken.
4.9
De voorzieningenrechter heeft niet onredelijk geoordeeld de eis van Steenfabriek Oostrum:
- dat een vrije ruimte van vijf meter rond de gevels wordt gecreëerd;
- dat de aanwezige stalen silo wordt verplaatst;
- dat de loods wordt ontruimd;
- dat het werk aan de schoorsteen wordt uitgevoerd vanaf het dak van de loods.
[appellant] plaatst bij al deze oordelen kritische kanttekeningen. Telkens weer zijn die kanttekeningen gebaseerd op zijn opinie dat de genoemde maatregelen niet of niet volledig nodig zijn en derhalve op zijn uitgangspunt dat de contractuele relatie tussen partijen erin voorziet dat met zijn mening op dat punt rekening wordt gehouden. Zoals hiervoor al is uiteengezet is die opvatting onjuist. Het gaat erom of [appellant] als gevolg van de door Steenfabriek Oostrum noodzakelijk geoordeelde maatregelen onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. Dat daarvan sprake is heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt.
Termijn
4.1
De voorzieningenrechter heeft korte termijnen gesteld waarbinnen aan de uitgesproken veroordelingen moest worden voldaan. De gestelde termijnen van vijf respectievelijk veertien dagen voor het verwijderen van diverse belemmeringen acht
[appellant] te kort. Bij dat onderdeel van zijn grieven heeft [appellant] geen belang omdat in hoger beroep is komen vast te staan dat partijen in onderling overleg de termijn zodanig hebben verruimd dat het [appellant] mogelijk is gebleken binnen die verruimde termijn aan de veroordelingen te voldoen.
Dwangsommen
4.11
Bezwaar heeft [appellant] ook tegen het feit dat aan de veroordelingen dwangsommen zijn verbonden en dat Steenfabriek Oostrum is gemachtigd om, kort gezegd, zo nodig zelf te doen wat [appellant] had moeten doen. Die maatregelen zijn niet nodig omdat [appellant] , zo stelt hij, uitspraken van rechters pleegt na te komen, ook als hij het er niet mee eens is.
4.12
Het belang van Steenfabriek Oostrum vergt dat zoveel als mogelijk is zeker wordt gesteld dat aan door de rechter getroffen voorzieningen uitvoering wordt gegeven. Dwangsommen en executiemachtiging zijn daartoe probate middelen. De verhouding tussen partijen is te kenschetsen als moeizaam. Illustratief is dat [B] , directeur van Steenfabriek Oostrum, ter comparitie in hoger beroep, onweersproken, heeft verklaard dat [appellant] tegen hem heeft gezegd
"dat hij mij het leven zuur zou maken tot aan zijn dood en dat, als hij dood zou zijn, er een andere man op zou staan die mij het leven zuur zou blijven maken".Partijen zijn hangende dit hoger beroep opnieuw verzeild geraakt in een kort geding, nu op initiatief van [appellant] . Zij hebben na de comparitie in hoger beroep nog wel geprobeerd een minnelijke regeling te treffen, maar dat is niet gelukt. De verhouding is dus nog steeds moeizaam. Reeds dat maakt dat Steenfabriek Oostrum voldoende belang heeft niet afhankelijk te zijn van de door [appellant] uitgesproken bereidheid uitspraken van de rechter na te komen. Een dwangsom helpt bovendien duidelijk te maken dat de uitspraak van de rechter niet een basis is om nadere voorwaarden aan toegang en/of onderhoud te stellen, maar een titel die medewerking, binnen het kader van de getroffen voorzieningen, dwingend eist. Dat is van belang omdat [appellant] in deze procedure ervan blijk heeft gegeven aan werkelijk iedere toegangs- of onderhoudsactiviteit van de eigenaar van het perceel voorwaarden te willen stellen.
Proceskosten
4.13
Met het voorgaande zijn de grieven van [appellant] tegen het vonnis alle behandeld. Die grieven slagen niet. Dat betekent dat ook de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling kan blijven zoals deze is.

5.De slotsom

5.1.
De grieven slagen niet, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Steenfabriek Oostrum zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II)
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 13 december 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Steenfabriek Oostrum vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.E.L. Fikkers en mr. W.A. Zondag en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2018.