De rechtbank heeft bij beschikking van 11 november 2016 het zelfstandig tegenverzoek van [appellant] tot ontslag van [geïntimeerde] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] heeft getracht [naam bedrijf] over te halen om de (mondeling) toegezegde financiële ondersteuning over te hevelen naar een door [geïntimeerde] op te zetten concurrerende stichting, gelet op de door [geïntimeerde] overgelegde brief van [naam bedrijf] van 31 oktober 2016, onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Uit de betreffende brief volgt immers niet dat [geïntimeerde] [naam bedrijf] met een dergelijk verzoek heeft benaderd. Dat tijdens de onderhandelingen over de wijze waarop [naam stichting 1] (althans de samenwerking tussen partijen) wellicht zou worden voortgezet, mogelijk de bedoeling is geweest van (een der) partijen om onder voorwaarden, een concurrerende stichting op te (laten) zetten, althans dit niet te beletten, doet, wat hier verder ook van zij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hier niet aan af.
Voor het ontslag van [appellant] acht de rechtbank wel gronden aanwezig. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. Door [appellant] is niet betwist dat hij eenzijdig de sloten heeft vervangen, de bankpassen heeft geblokkeerd en de productie heeft beëindigd. Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken – in het bijzonder de mail van [appellant] van 1 oktober 2016 (productie 10 bij de dagvaarding) – en het verhandelde ter zitting, begrijpt de rechtbank [appellant] aldus dat zijn handelwijze (voornamelijk) is ingegeven doordat hij een naar voorgevoel had over de “eerlijke overdracht” van [naam stichting 1] , omdat hem ter ore was gekomen dat [geïntimeerde] een concurrerende stichting wenste op te richten met medeneming van de beoogd donateur [naam bedrijf] en [geïntimeerde] daartoe probeerde om vrijwilligers achter zich te krijgen. Met inachtneming van het overwogene in het kader van het verzoek tot ontslag van [geïntimeerde] , is de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het belang van [naam stichting 1] genoodzaakt was om deze vergaande maatregelen te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen van [appellant] , inhoudende het vervangen van de sloten, het blokkeren van de bankpassen en het beëindigen van de productie, te kwalificeren als een tekortkoming ten aanzien van het beheer over het vermogen of de zorg voor het verkrijgen van inkomsten van [naam stichting 1] . Door deze vergaande handelingen, ook in onderlinge samenhang bezien, is [naam stichting 1] feitelijk geheel stil komen te liggen, waardoor zij geen inkomsten meer genereert.
[appellant] heeft bovendien met zijn handelingen [geïntimeerde] welbewust als bestuurder buiten spel gezet. Voor [geïntimeerde] was het immers niet meer mogelijk om zijn taak als bestuurder uit te oefenen. Doordat het productieproces, zonder medeweten en zonder voorafgaand overleg met [geïntimeerde] , door [appellant] is stilgelegd, is het voor [geïntimeerde] onmogelijk geworden om zich bezig te houden met het creatieve gedeelte van de werkzaamheden binnen [naam stichting 1] . Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank (ook) de conclusie dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat onverenigbaar is met wat naar de bepalingen van de statuten van een behoorlijk bestuurder geëist mag worden. De wijze van samenwerking zoals bepaald in artikel 8 van de statuten is niet meer mogelijk en het bestuur kan haar taak, mede gelet op de statutaire doelomschrijving, niet meer uitoefenen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met de statuten en dat er sprake is geweest van (financieel) wanbeheer zoals dat ex artikel 2:298 BW moet worden verstaan. Gelet daarop zijn er gronden aanwezig om [appellant] als bestuurder van de stichting te ontslaan.
Verder is [appellant] door de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening als bestuurder van [naam stichting 1] geschorst totdat de beslissing tot ontslag in kracht van gewijsde is gegaan. Daarnaast zijn [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] door de rechtbank tot tijdelijke bestuurders aangesteld voor de periode totdat de beslissing tot ontslag van [appellant] in kracht van gewijsde is gegaan.