ECLI:NL:GHARL:2018:8971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
200.227.656/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig deskundigenbericht wegens gebrek aan belang en strijd met goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. De verzoekers, [verzoekers] c.s., hadden in 2011 een aannemingsovereenkomst gesloten met V.O.F. Boerma & Zn. voor de bouw van een aanbouw aan hun woning. Na een brand in 2013, die schade aan de woning en de aanbouw veroorzaakte, stelden de verzoekers Boerma aansprakelijk voor de schade. Boerma wees deze aansprakelijkheid af, wat leidde tot een rechtszaak. In de hoofdprocedure werd de vordering van de verzoekers afgewezen door de rechtbank, waarna zij hoger beroep aantekenden.

Tijdens de procedure in hoger beroep vroegen de verzoekers om een voorlopig deskundigenbericht, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof oordeelde dat de verzoekers geen belang meer hadden bij het deskundigenbericht, omdat zij inmiddels een memorie van grieven hadden ingediend en de uitkomst van het deskundigenbericht niet meer relevant zou zijn voor hun grieven. Bovendien zou het afwachten van het deskundigenbericht de procedure onnodig vertragen, wat in strijd was met de goede procesorde. Het hof concludeerde dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht moest worden afgewezen en dat de verzoekers in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.227.656/02
beschikking van 11 oktober 2018
in de zaak van

1.[verzoeker] , en

2.
[verzoekster],
beide wonende te [A] ,
verzoekers,
verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. W. Wallinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
V.O.F. Boerma & Zn. Timmer- en Aannemersbedrijf,
gevestigd te Farmsum,
verweerster,
verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
Boerma,
advocaat: mr. F. van Kersbergen, kantoorhoudend te Den Haag.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoekers] c.s. hebben bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie op 17 juli 2018, verzocht aangaande de in het verzoekschrift omschreven feiten en omstandigheden een voorlopig deskundigenbericht te bevelen.
1.2
Bij verweerschrift van 7 september 2018 (met producties) heeft Boerma geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing van het verzoek. Tevens heeft Boerma een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend en verzocht om [verzoekers] c.s. te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
1.3
[verzoekers] c.s. hebben geen gelegenheid gehad om op het voorwaardelijke tegenverzoek van Boerma te reageren. Uit hetgeen hierna volgt, zal blijken dat [verzoekers] c.s. daardoor niet in hun processuele belangen worden geschaad.
1.4
Partijen hebben eenparig afgezien van een mondelinge behandeling. Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2.2
In 2011 hebben [verzoekers] c.s. een aannemingsovereenkomst gesloten met Boerma voor de bouw van een aanbouw aan de achterzijde van de woning van [verzoekers] c.s. De werkzaamheden van Boerma hielden onder meer in dat de centrale verwarming werd uitgebreid tot de aanbouw. Een deel van de werkzaamheden is in onderaanneming uitgevoerd door installatiebedrijf Kamminga. De cv-ketel was reeds in 2005 geplaatst door een ander bedrijf, Menno Bos B.V. In verband met vochtproblemen heeft Boerma aanvullende (herstel)werkzaamheden uitgevoerd.
2.3
Op 31 mei 2013 heeft in de woning van [verzoekers] c.s. brand gewoed. Als gevolg hiervan is een gedeelte van de woning en de aanbouw beschadigd. In verband met onderverzekering zijn [verzoekers] c.s. blijven zitten met een schadepost van € 40.220,12 op een totaal schadebedrag van € 135.285,86.
2.4
Naar de oorzaak van de brand zijn verschillende onderzoeken ingesteld. Naar aanleiding van de uitkomst daarvan hebben [verzoekers] c.s. onder meer Boerma aansprakelijk gesteld. Boerma heeft deze aansprakelijkheid eind 2014 afgewezen, waarna [verzoekers] c.s. zijn overgegaan tot dagvaarding in eerste aanleg. Tevens hebben [verzoekers] c.s. ten laste van Boerma conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN.
2.5
In de hoofdzaak tussen partijen hebben [verzoekers] c.s. gevorderd dat Boerma wordt veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde restschade van € 40.220,12, met nevenveroordelingen. Bij eindvonnis van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank) de vorderingen afgewezen en [verzoekers] c.s. in de proceskosten verwezen.
2.6
[verzoekers] c.s. hebben tegen voornoemd eindvonnis hoger beroep aangetekend. Het hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.227.656/01. In deze zaak heeft op 15 maart 2018 een comparitie (na aanbrengen) plaatsgevonden. Vervolgens is de zaak op de rol enige malen aangehouden. Op de rol van 14 augustus 2018 hebben [verzoekers] c.s. de memorie van grieven genomen.

3.De beoordeling

3.1
[verzoekers] c.s. verzoeken het hof een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hiertoe voeren zij aan dat op grond van de onderzoeken die zijn uitgevoerd door de Delta Lloyd Groep (d.d. 23 juli 2013), KIWA te Apeldoorn (d.d. 6 augustus 2013) en Areto Forensisch Expertisebureau (d.d. 24 oktober 2014) niet anders kan worden geconcludeerd dan dat Boerma in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst is tekort geschoten. De uitkomsten van deze onderzoeken worden door Boerma echter betwist en Boerma heeft het rapport van ENN Expertise (d.d. 31 mei 2013) in eerste aanleg in het geding gebracht. [verzoekers] c.s. stellen dat zij er vanwege de gemotiveerde betwisting door Boerma recht en belang bij hebben om aan de hand van een rapport van een onafhankelijke, door het hof te benoemen deskundige inzicht te verkrijgen in hun proceskansen in hoger beroep.
3.2
Het hof overweegt dat tijdens een reeds aanhangig geding een voorlopig deskundigenbericht op verzoek van een partij kan worden bevolen (art. 202 lid 2 Rv). Een voorlopig deskundigenonderzoek kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure voort te zetten.
3.3
Het hof moet een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel toewijzen, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (zie onder meer HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482). Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610).
3.4
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek het worden afgewezen, omdat [verzoekers] c.s. daarbij geen voldoende belang hebben zoals bedoeld in artikel 3:303 BW en het verzoek ook strijdig is met een goede procesorde (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7156). Het hof overweegt hiertoe het volgende.
3.5
In de bodemprocedure in hoger beroep heeft op 15 maart 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden na aanbrengen. Daarbij is aan [verzoekers] c.s. een termijn verleend om zich te beraden op het verzoeken om een (bewijs)verrichting, zoals een voorlopig deskundigenbericht. De zaak is daartoe verwezen naar de rol van 1 mei 2018 voor beraad aan de zijde van [verzoekers] c.s. (uitlating memorie van grieven). Na een uitstel van vier weken hebben [verzoekers] c.s. op de rol van 29 mei 2018 laten weten dat zij grieven willen nemen en hebben zij dus niet om een daaraan voorafgaande (bewijs)verrichting verzocht. Pas op 17 juli 2018 is het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigen-bericht ingediend. Namens [verzoekers] c.s. is op de rol van 7 augustus 2018 (toen zij ambtshalve peremptoir stonden) gevraagd om nader uitstel voor het nemen van de memorie van grieven in afwachting van de uitkomst van deze verzoekschriftprocedure. De rolraadsheer heeft dit uitstelverzoek afgewezen, omdat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht pas laat in de procedure is ingediend en [verzoekers] c.s. niet tijdig om toestemming voor een afwijkende procesvoering hebben gevraagd (art. 1.4 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). Wel heeft de rolraadsheer [verzoekers] c.s. een laatste uitstel van één week toegestaan voor het nemen van de memorie van grieven.
3.6
[verzoekers] c.s. hebben vervolgens in de bodemprocedure in hoger beroep op 14 augustus 2018 van grieven gediend. Daarin hebben zij hun standpunt in hoger beroep reeds ontvouwd. Gelet op de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde "in beginsel strakke regel" kunnen [verzoekers] c.s. in dit stadium van de bodemprocedure in beginsel geen nieuwe rechtsgronden tegen het bestreden vonnis meer aanvoeren. In zoverre kan de uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht hun dan in beginsel ook niet (meer) ten dienste staan om zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Daarmee hebben zij bij hun verzoek thans geen voldoende belang (meer) als bedoeld in artikel 3:303 BW. Ook zou de beslissing in de hoofdprocedure de nodige vertraging oplopen wanneer nu nog op een voorlopig deskundigenbericht zou moeten worden gewacht. Het verzoek is daarmee ook in strijd met een goede procesorde.
3.7
Het dient derhalve aan de kamer die de zaak in de bodemprocedure behandelt te worden gelaten om te beoordelen of zij zonder verdere bewijslevering tot een beslissing kan komen, dan wel dat zij aan één der partijen een bewijsopdracht wil verstrekken of voorlichting door middel van een nader deskundigenbericht noodzakelijk acht.
3.8
De slotsom luidt dan ook dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek zal worden afgewezen. [verzoekers] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze verzoekschriftprocedure (salaris advocaat: 1 punt in tarief II). De voorwaarde waaronder het tegenverzoek van Boerma is ingesteld, is niet vervuld, zodat op het tegenverzoek niet hoeft te worden beslist.
De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekers] c.s. in de kosten van Boerma, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.074,-, en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Zandbergen, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op donderdag 11 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.