ECLI:NL:GHARL:2018:8993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
200.239.359/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerder in hoger beroep met inachtneming van de voorkeur van de moeder en broer van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor de rechthebbende, die onder curatele was gesteld. De rechthebbende, geboren in 1967, was sinds 19 november 1998 onder curatele gesteld en had tot 1 maart 2018 curatoren, te weten zijn moeder en broer. De kantonrechter had op 15 februari 2018 de ondercuratelestelling opgeheven en bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, waarbij [verweerder] B.V. als bewindvoerder was benoemd. De moeder en broer van de rechthebbende waren het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzochten om Stichting [E] tot bewindvoerder te benoemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2018 is gebleken dat de rechthebbende niet in staat was om zijn voorkeur voor een bewindvoerder kenbaar te maken, vanwege zijn geestelijke toestand. Het hof heeft de voorkeur van de moeder en broer in aanmerking genomen, omdat zij de afgelopen jaren de curatoren waren en de belangen van de rechthebbende goed kennen. Het hof oordeelde dat Stichting [E] aan de kwaliteitseisen voor bewindvoerders voldeed en benoemde hen tot bewindvoerder, waarbij de kosten van de overstap naar een andere bewindvoerder geen beletsel vormden. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en de kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.359/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6629491 LT VERZ 18-404)
beschikking van 9 oktober 2018
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder van de rechthebbende, en
[verzoeker],
verder te noemen: de broer van de rechthebbende,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere,
en
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de rechthebbende, en
[de zus van rechthebbende](de zus van de rechthebbende),
wonende te [A] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 mei 2018;
- het journaalbericht van mr. De Haan van 24 mei 2018, met productie(s);
- het verweerschrift van de bewindvoerder, met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en de broer van de rechthebbende, bijgestaan door mr. De Haan. Ook is verschenen mevrouw [D] namens [verweerder] B.V.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1967. Bij beschikking van de rechtbank te Zutphen van 19 november 1998 is de rechthebbende onder curatele gesteld. De moeder en de broer van de rechthebbende zijn sinds 2015 (tot 1 maart 2018) de curatoren van de rechthebbende geweest.
3.2
Bij de bestreden beschikking van 15 februari 2018 heeft de kantonrechter verstaan dat de ondercuratelestelling van de rechthebbende is opgeheven met ingang van 1 maart 2018, is met ingang van die datum bewind ingesteld over de goederen die de rechthebbende (zullen) toebehoren en [verweerder] B.V. benoemd tot bewindvoerder. De rechtbank heeft daarnaast met ingang van 1 maart 2018 een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en de moeder en de broer van de rechthebbende benoemd tot mentoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder en de broer van de rechthebbende zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 februari 2018. Zij verzoeken het hof om de bestreden beschikking deels te vernietigen, te weten voor zover het de benoeming van de bewindvoerder betreft, en, opnieuw rechtdoende, ten aanzien van de rechthebbende (alsnog) Stichting [E] te [F] tot bewindvoerder te benoemen.
4.2
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te handhaven en [verweerder] B.V. te behouden als bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende, en de mentoren te veroordelen in de proceskosten.
4.3
Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder aangegeven dat het verzoek om een proceskostenveroordeling zo dient te worden begrepen dat iedere partij (en derhalve niet de rechthebbende) de eigen proceskosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van 1:435 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Op grond van artikel 1:435 lid
4 BW wordt, tenzij het derde lid is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd of een andere levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot of de andere levensgezel tot bewind-voerder benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zussen tot bewindvoerder benoemd.
5.2
In eerste aanleg en ook in hoger beroep is de rechthebbende niet gehoord.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat hij niet in staat kan worden geacht om ter zitting van het hof te verschijnen en dat hij als gevolg van zijn geestelijke toestand niet beseft wat bewind inhoudt en waarover de onderhavige procedure gaat. Het hof leidt hieruit af dat de rechthebbende niet in staat is om zijn uitdrukkelijke voorkeur ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder kenbaar te maken.
5.3
De moeder en de broer van de rechthebbende geven aan dat het in het belang van hun zoon/broer is dat (niet zij, maar) Stichting [E] wordt benoemd tot bewindvoerder. Zij voeren aan dat Stichting [E] al dertig jaar bij de familie betrokken is en al vele jaren in overleg met en in opdracht van de moeder, en later ook de broer van de rechthebbende zijn administratie verzorgde en zodoende een bekende relatie is van alle betrokkenen. De samenwerking met Stichting [E] is goed en de moeder en de broer van de rechthebbende zien daarom geen reden om een voor hem vreemde partij aan te stellen als bewindvoerder. Bovendien is Stichting [E] gespecialiseerd in cliënten van Wlz (Wet langdurige zorg)-instellingen, zoals [G] waar de rechthebbende verblijft. Het hof ziet op grond van het vorenstaande aanleiding om in dit geval de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder en de broer van de rechthebbende bij zijn beslissing in aanmerking te nemen, omdat zij, mede in aanmerking genomen dat zij de afgelopen jaren (tot aan de bestreden beschikking) de curatoren van de rechthebbende zijn geweest, worden geacht de wens van hun zoon/broer te vertolken en namens hem die voorkeur uit te spreken.
5.4
De kantonrechter heeft kennelijk aanleiding gezien om de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder en de broer van de rechthebbende niet te volgen. Volgens de bewindvoerder is Stichting [E] niet benoemd, omdat zij uit naam van de voormalig curatoren de financiële zaken van de rechthebbende behartigde terwijl zij niet tot bewindvoerder was benoemd. Daarnaast nam de kantonrechter het Stichting [E] kwalijk dat voor bepaalde uitgaven geen machtigingsverzoeken waren ingediend, aldus de bewindvoerder.
Een en ander blijkt echter niet uit de bestreden beschikking en wordt niet ondersteund door
de zich in het dossier bevindende stukken.
5.5
Gelet op het bovenstaande, is het hof anders dan de kantonrechter van oordeel dat Stichting [E] , die aan de kwaliteitseisen voor bewindvoerders voldoet en zich ook bereid heeft verklaard om als bewindvoerder voor de rechthebbende op te treden, dient te worden benoemd tot bewindvoerder. Dat Stichting [E] niet (ook) tot mentor kan worden benoemd, zoals door de bewindvoerder naar voren gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vraag of de moeder en de broer van de rechthebbende in de toekomst mentoren kunnen blijven een onzekere factor betreft, waar het hof bij deze beslissing geen rekening mee kan houden. Het hof merkt nog op niet te twijfelen aan de professionaliteit en onafhankelijkheid van Stichting [E] .
5.6
Het hof heeft bij zijn beslissing tevens meegewogen dat de overstap naar een andere bewindvoerder kosten met zich zal brengen. Naar het oordeel van het hof vormen deze kosten, die volgens de bewindvoerder (bijna) € 1.000,-- zullen bedragen, geen beletsel voor de benoeming van een andere bewindvoerder, nu zowel door de moeder en de broer van de rechthebbende als de bewindvoerder is aangegeven dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om deze kosten te kunnen dragen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als hierna wordt vermeld.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
15 februari 2018, voor zover het de benoeming van [verweerder] B.V. betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt tot bewindvoerder van de rechthebbende:
Stichting [E] , kantoorhoudend te [F];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan Stichting [E] zal toezenden;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
C. Koopman, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 9 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.