Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [A] ,
verder te noemen: de man,
voormalig advocaat mr. P.C. Schutte te Winschoten,
wonende te [B] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.B. Beerentsen te Zwolle.
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van 26 juli 2018, waarin is medegedeeld dat de advocaat van de man, mr. Schutte, zich aan de zaak heeft onttrokken.
3.Feiten
4.De omvang van het geschil
5.5. De motivering van de beslissing
De behoefte van de minderjarige5.4 Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen is in samenwerking met het NIBUD een forfaitair systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers, dat is neergelegd in het rapport ‘Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie’. Aan de hand van het netto besteedbare gezinsinkomen, en het aantal en de leeftijd van de tot het gezin behorende kinderen, wordt aan de hand van een tabel bepaald wat de behoefte is van het betreffende kind. De behoeftebepaling van een minderjarige die in gezinsverband met de ouders heeft geleefd strekt er in beginsel toe de welstand die het kind gewoon was zoveel mogelijk te laten continueren na het verbreken van de samenleving van de ouders. In zo'n geval wordt daarom aanbevolen het netto gezinsinkomen in de laatste periode van samenwoning in aanmerking te nemen in de tabel, tenzij het inkomen van een van de ouders nadien hoger is dan het toenmalige gezinsinkomen. In laatstgenoemde situatie wordt dat hogere inkomen in aanmerking genomen vanuit de gedachte dat een kind mee dient te profiteren van de gestegen welvaart van de ouder(s).
€ 65,- = € 660,-. Gelet daarop zal het hof voor de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] uitgaan van een netto gezinsinkomen van € 2.206,- per maand (€ 660,- + € 1.546,-) en dat correspondeert in de behoeftetabel 2016 met een behoefte van € 315,- per maand. De grief van de man met betrekking tot de hoogte van de behoefte van [de minderjarige] slaagt dus in zoverre.
De draagkracht van de man* het inkomen5.6 De rechtbank is bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen van de man van afgerond € 1.412,- per maand zoals dat volgt uit de loonstrook over de maand augustus 2017 waarin ook de Wajong-uitkering van de man is verwerkt. Dat leidt in de toepasselijke formule volgens de rechtbank tot een draagkracht van € 120,- per maand.
Het hof zal de overige door de man opgevoerde schulden buiten beschouwing laten omdat de man (de noodzaak van) het bestaan ervan onvoldoende heeft onderbouwd mede gelet op hetgeen van de zijde van de vrouw daarover is opgemerkt in het verweerschrift en ter zitting. Daarbij geldt dat, als het al zo zou zijn dat de schuld bij VKB niet verwijtbaar en niet vermijdbaar moet worden geacht, de hiervoor genoemde schulden binnen afzienbare tijd zijn afgelost en van de man mag worden verwacht voor de VKB-schuld een, gelet op zijn onderhoudsplicht, zodanig aflossingsschema overeen te komen dat dit past binnen zijn draagkracht.
€ 315,- = afgerond € 47,- per maand. Als gevolg van het tekort aan draagkracht kan de man deze zorgkorting echter niet verzilveren. Het tekort aan draagkracht is immers € 255,- per maand. Dat tekort dient door partijen ieder voor de helft te worden gedragen waardoor de man de zorgkorting niet kan verzilveren. De onderhoudsverplichting wordt in dit geval daarom bepaald door de bij de man beschikbare draagkracht van € 35,- per maand.
6.De slotsom
7.De beslissing
C. Koopman, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.