ECLI:NL:GHARL:2018:9083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.209.801/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij gasexplosie aan boord van een plezierjacht

In deze zaak gaat het om een gasexplosie aan boord van een kajuitmotorboot, die resulteerde in een brand en de totale vernietiging van een naastgelegen zeilboot. De appellant, eigenaar van de kajuitmotorboot, had op de dag van de explosie de op gas werkende koelkast ingeschakeld. De explosie vond plaats terwijl hij niet aan boord was. De verzekeraar van de appellant schakelde een deskundige in om de oorzaak van de explosie te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de oorzaak van de explosie niet meer kon worden vastgesteld, omdat de boot volledig was uitgebrand en alle gasaansluitingen verloren waren gegaan. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat de appellant aansprakelijk was voor de schade aan de zeilboot van de geïntimeerde, maar de appellant ging in hoger beroep.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor onrechtmatig handelen van de appellant, noch voor mankementen aan de gasinstallatie. Bovendien werd artikel 6:173 BW, dat risicoaansprakelijkheid voor de bezitter van een roerende zaak schept, niet van toepassing geacht op schepen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de geïntimeerde af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.209.801/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4879504 \ CV EXPL 16-2443)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.L. Elzinga, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 mei 2018 hier over.
1.2
Ter uitvoering van dat tussenarrest heeft op 27 augustus 2018 een comparitie van partijen plaats gevonden. Met instemming van partijen is deze gehouden door de enkelvoudige kamer van het hof. Van de comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
[appellant] is niet in de gelegenheid gesteld een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen. Ter zitting heeft hij de gelegenheid gekregen alsnog op het incidenteel appel te reageren. Hij heeft afgezien van het recht tot het nemen van een memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan de comparitie door partij [appellant] overgelegde procesdossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie van partijen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.6. van het bestreden vonnis van 4 oktober 2016 nu tegen die vaststelling geen grieven zijn gericht en deze het hof juist voorkomt. Die feiten zijn aangevuld met wat overigens nog is komen vast te staan.
2.2
[In] 2015 omstreeks 10:30 uur is [appellant] aan boord gegaan van de aan hem toebehorende kajuitmotorboot van het merk Cascuruda 850, genaamd ' [B] '. Hij heeft toen de op gas werkende koelkast aangezet. Omstreeks 13:00 uur op die dag is de [B] ontploft, waarna ter plaatse een brand is ontstaan in de jachthaven te [A] .
2.3
De aan [geïntimeerde] toebehorende zeilboot, genaamd ' [C] ' lag aangemeerd aan dezelfde
steiger als die waaraan de kajuitmotorboot van [appellant] was afgemeerd. Ten gevolge van de
ontploffing van deze kajuitmotorboot en de daarop volgende brand is ook de zeilboot van
[geïntimeerde] door brand volledig verloren gegaan.
2.4
De verzekeraar van [appellant] heeft een deskundige ingeschakeld om onderzoek te
doen naar de oorzaak van de brand.
2.5
Op 28 juli 2015 heeft de heer [D] van Biesboer Expertise B.V. een
expertiserapport uitgebracht. In het expertiserapport staat - voor zover van belang - het
volgende:
"(…)
OMSTANDIGHEDEN/RISICO
(...)
Op 16 juli 2015 omstreeks 13.00 uur vond aan boord van de boot een explosie plaats gevolgd door brand. De boot brandde totaal uit. Na contact met verzekerde bleek dat hij op de ochtend van het gebeuren tot omstreeks 10.30 uur nog aan boord was geweest om de boot vaarklaar te maken, daarbij werd ook de op gas werkende koelkast ingeschakeld, 's Middags om 14.00 uur zou hij met zijn gezin namelijk gaan varen. Verzekerde was derhalve niet aanwezig op het moment van het evenement
(...)
EXPERTISE
(...)
Vastgesteld werd dat de boot vrijwel totaal was uitgebrand. Reconstructie van het brand- en schadeverloop was vanwege deze totale destructie niet meer mogelijk. Gezien de mededeling omtrent het inschakelen van de koelkast werd vermoed dat de explosie mogelijk is veroorzaakt door een gaslek. Andere stoffen welke een explosieve damp kunnen veroorzaken waren namelijk niet op de boot aanwezig. De koelkast was totaal door brand vernield en alle gasaansluitingen van zowel deze koelkast alsook het aan boord aanwezige kooktoestel, waren bij de brand verloren gegaan. Onderzoek hieraan was derhalve niet meer mogelijk.
(…)
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
De oorzaak van de explosie gevolgd door de brand kan niet meer kan worden vastgesteld. Een vermoedelijk lek in de gasaansluiting, als veroorzaker van de explosie, van de op de dag van het gebeuren ingeschakelde koelkast, vanwege het aan boord ontbreken van andere licht ontvlambare stoffen, kon niet worden aangetoond. Het is niet gebleken dat verzekerde op enigerlei wijze zelf negatief betrokken is bij het veroorzaken van deze explosie gevolgd door brand."
2.6
Aan Nautisch Adviesbureau Dirk van der Zee is opdracht verleend de schade van [geïntimeerde] vast te stellen. Bij e-mailbericht van 17 juli 2015 heeft Van der Zee - voor zover van belang - het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
"(…)
Inzake de schade aan uw vaartuig als gevolg van het daarnaast uitgebrande vaartuig van de heer [appellant] het volgende.
Wij hebben gister samen met u vastgesteld dat uw vaartuig als totaal verloren beschouwd kan worden (...)
(...)
Vanmorgen zijn wij, geheel onder voorbehoud van aansprakelijkheid, het navolgende met u overeengekomen:
  • dagwaarde van het vaartuig met behoud van restanten en inclusief kosten voor afvoer € 1.750,00 inclusief btw
  • u draagt zelf zorg voor het afvoeren van de restanten
Zoals al eerder opgemerkt is e.e.a. onder strikt voorbehoud van aansprakelijkheid hetgeen ter finale beoordeling is aan verzekeraars cq assuradeuren (...)"

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd vergoeding van de schade aan boot en inboedel daarvan. Aanvankelijk had [geïntimeerde] die schade gesteld op € 3.800,-, maar na wijziging van eis op € 9.900,-, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 oktober 2016 geoordeeld dat de schade aan de boot van [geïntimeerde] naar de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [appellant] komt en dat aan [appellant] een verwijt kan worden gemaakt van de explosie, bestaande daarin dat [appellant] na het openzetten van de gaskraan onvoldoende heeft gecontroleerd of "
het openzetten van de gasleiding op veilige wijze gebeurde". Dat levert schuld op van [appellant] en daarmee onrechtmatig handelen tegenover [geïntimeerde] . Omdat de verzekeraar van [appellant] en [geïntimeerde] , in geval van aansprakelijkheid, de schade hebben vastgesteld op € 1.750,- heeft de kantonrechter dat bedrag toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het meerdere is afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Principaal hoger beroep
4.1
[appellant] heeft zeven grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Die grieven richten zich alle tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen van [appellant] . Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
[geïntimeerde] is deze procedure begonnen op basis van de stelling dat sprake was van mankementen aan de gasinstallatie in de boot van [appellant] (de " [B] ") en/of dat [appellant] onvoldoende voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, dat als gevolg daarvan een gasexplosie heeft plaats gevonden, dat die explosie aan de schuld van [appellant] is te wijten en dat [geïntimeerde] daardoor schade heeft geleden, bestaande in het verloren gaan van de hem toebehorende boot (de " [C] "). Ook heeft hij betoogd dat sprake is van risicoaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:173 BW.
4.3
Artikel 6:162 lid 1 BW bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt te vergoeden. Ingevolge lid 3 van dat artikel kan een onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
4.4
De boot van [appellant] was voorzien van een gasinstallatie, daarop aangesloten apparatuur (koelkast, kookplaat) inbegrepen. Het enkele feit van de aanwezigheid van die installatie was echter niet onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] . Daarvan zou pas sprake zijn indien het enkele aanwezig hebben van een dergelijke installatie de mate van waarschijnlijkheid van een gasexplosie zo groot deed zijn, dat [appellant] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van die aanwezigheid had moeten onthouden (HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1345, JMV/Zürich en, eerder HR 7 april 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU6934, Bildtpollen/Miedema). [geïntimeerde] heeft niets gesteld waaruit zou moeten worden afgeleid dat de installatie als zodanig reeds een zo groot explosierisico in het leven riep dat [appellant] van de aanwezigheid in zijn boot daarvan had behoren af te zien.
4.5
De stelling van [geïntimeerde] dat sprake was van mankementen aan de gasinstallatie in de boot van [appellant] (de " [B] ") en/of dat [appellant] onvoldoende voorzorgs- en veiligheids-maatregelen heeft getroffen is door [appellant] gemotiveerd weersproken. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] het bewijs van onrechtmatig handelen door [appellant] . De ingeschakelde deskundige heeft het wrak van de boot van [appellant] onderzocht en geconcludeerd dat de oorzaak van de explosie niet meer kon worden vastgesteld omdat de koelkast en alle gasaansluitingen van koelkast en kooktoestel bij de brand verloren waren gegaan. Het rapport van de deskundige biedt dus geen steun aan de stelling van [geïntimeerde] . Dat neemt niet weg dat het [geïntimeerde] vrij staat anderszins bewijs te leveren van zijn stelling. Een specifiek bewijsaanbod is echter niet gedaan. Om die reden kan in deze procedure niet ervan worden uitgegaan dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] .
4.6
Aansprakelijkheid van [appellant] kan ook niet gebaseerd worden op artikel 6:173 lid 1 BW (dat, kort gezegd, risicoaansprakelijkheid schept voor de bezitter van een roerende zaak) omdat dit artikel, blijkens lid 3 ervan, niet van toepassing is op schepen.
4.7
Uit het voorgaande blijkt dat de grieven gegrond zijn.
Incidenteel hoger beroep
4.8
[geïntimeerde] heeft één grief aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Hij komt daarin op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] zich heeft verenigd met vaststelling van de schade op een bedrag van € 1.750,-. Ter onderbouwing van zijn grief voert [geïntimeerde] aan dat hij slechts akkoord is gegaan met het aanbod tot vergoeding van € 1.750,- onder de voorwaarde dat dit per omgaande betaald zou worden.
4.9
Bij beoordeling van die grief heeft [geïntimeerde] geen belang nu in het principaal hoger beroep wordt geoordeeld dat [appellant] niet aansprakelijk is voor de gasexplosie en de daardoor aan [geïntimeerde] veroorzaakte schade.
Terugbetaling
4.1
Ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter heeft [appellant] , onweersproken, op 11 oktober 2016 aan [geïntimeerde] voldaan € 2.247,14. Blijkens dit arrest was [appellant] dat bedrag niet verschuldigd. De vordering van [appellant] tot terugbetaling daarvan vermeerderd met wettelijke rente is onweersproken gebleven en daarom toewijsbaar.

5.De slotsom

5.1
De in het principaal hoger beroep aangevoerde grieven slagen. Het vonnis van de kantonrechter zal op die grond worden vernietigd. Bij beoordeling van het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] om die reden geen belang meer.
5.2
[geïntimeerde] is te beschouwen als in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties aan de zijde van [appellant] gevallen. In het incidenteel hoger beroep worden die kosten op nihil gesteld nu daarin door [appellant] geen relevante kosten zijn gemaakt.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € nihil
- salaris advocaat € 300,- (2 punten x tarief € 150,-)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,51
- griffierecht € 313,-
totaal verschotten €
411,51
- salaris advocaat € 1.518,- (2 punten x tarief I ad € 759,- per punt)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 4 oktober 2016 en doet opnieuw recht;
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 2.247,14 vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 11 oktober 2016;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € nihil voor verschotten en op
€ 300,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 411,51 voor verschotten en op € 1.518,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest met betrekking tot de daarbij uitgesproken veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken 16 oktober 2018.