In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van voorbelasting door [X] B.V. met betrekking tot de terbeschikkingstelling van woonruimte aan buitenlandse uitzendkrachten. De naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd over het tijdvak van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het Hof oordeelt dat het ter beschikking stellen van woonruimte aan buitenlandse uitzendkrachten niet alleen het ondernemersbelang dient, maar ook de behoeften van de uitzendkrachten bevredigt. Dit betekent dat de aftrek van voorbelasting op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1969 (BUA) aan de orde kan zijn. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de aftrek terecht heeft uitgesloten, omdat de huisvesting aan de uitzendkrachten als persoonlijke behoefte wordt gezien. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de kosten voor huisvesting voor haar rekening komen.
Daarnaast wordt het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel door belanghebbende verworpen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.