Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
25 januari 2016 om 17:33uur in de Haniasteeg te Leeuwarden met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene voert aan in 2014 de desbetreffende parkeerplaats te hebben gehuurd van een lokale ondernemer. Eind 2014 is deze parkeervergunning opgeheven vanwege verkoop van het parkeerterrein aan de gemeente Leeuwarden. De betrokkene is gebruik blijven maken van deze parkeerplaats, tot hij op 25 januari 2016 is beboet voor parkeren aldaar. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een gedoogbeleid en dat de gemeente Leeuwarden de opheffing van dit beleid per 1 januari 2016 niet op de juiste wijze kenbaar heeft gemaakt. Volgens de verbalisant zou er gedurende de eerste drie weken van januari 2016 een waarschuwingsperiode zijn ingesteld. Tijdens deze periode zouden nul-bekeuringen zijn uitgeschreven. De betrokkene heeft echter niet gezien dat dergelijke nul-bekeuringen zijn uitgeschreven bij hemzelf of vrienden die van dezelfde parkeerplaats gebruik maakten en vraagt zich dan ook af hoe deze waarschuwingsperiode was vormgegeven. Het lijkt er op dat er sprake is van willekeur, nu blijkbaar slechts een beperkt aantal verkeersdeelnemers tijdig is gewaarschuwd voor de inwerkingtreding van het parkeerverbod, terwijl de betrokkene een dergelijke waarschuwing niet heeft gekregen en (direct) is beboet. Gelet op de onduidelijkheid in de uitvoering van deze waarschuwingsperiode had de officier van justitie nader onderzoek moeten verrichten. De informatie van de verbalisant is daarnaast onbetrouwbaar nu hij verklaart gedurende 20 minuten geen activiteiten rondom het voertuig te hebben waargenomen, terwijl de betrokkene hooguit een kwartier bij zijn voertuig weg is geweest.
Daarnaast heeft de verbalisant in eerste instantie aangegeven dat de waarschuwingsperiode duidelijk werd gemaakt door middel van een bord en later blijkt dat er nul-bekeuringen zijn uitgeschreven. Ten slotte is het bord E1 moeilijk op te merken, nu het op grote hoogte staat, het zicht erop door omliggende begroeiing wordt weggenomen en het nabij een gevaarlijke en onoverzichtelijke voorrangsweg is geplaatst, waar de aandacht van automobilisten logischerwijze naar uitgaat in plaats van naar het bord.
3. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (hierna: RVV 1990) juncto bord E1 uit bijlage 1 van het RVV 1990. Artikel 62 van het RVV 1990 houdt in:
“Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.”
4. Het bord E1 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een algeheel parkeerverbod aan.
5. Artikel 65 van het RVV 1990 luidt als volgt:
“1. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken.
2. De verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage 1 gelden slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.
3. Het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets is echter toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.”
6. Artikel 66, eerste lid, van het RVV 1990 luidt als volgt:
“Indien boven een verkeersbord het woord “zone” is aangebracht en een aanduiding van het gebied van de zone is toegevoegd, geldt het verkeersbord in het aldus aangeduide gebied.”
7. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
8. Uit de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht blijkt dat ter plaatse een parkeerverbod van toepassing was, aangegeven door bord E1 van bijlage 1 van het RVV 1990.
9. In het dossier bevindt zich voorts een op 7 juni 2016 opgemaakt aanvullend proces-verbaal waarin de verbalisant - onder meer - verklaart:
"Door mij, verbalisant, is het voertuig van betrokkene aangetroffen in de Leeuwarder binnenstad buiten de parkeervakken. De binnenstad van Leeuwarden is een parkeerverbodszone, waarbij buiten de vakken dus niet geparkeerd mag worden. Het pleintje waar bezwaarmaker op doelt, maakt onderdeel uit van de binnenstad van Leeuwarden en genoemd voertuig stond niet in één van de vier vakken voor vergunninghouders die aldaar zijn aangebracht. Bij het voertuig heb ik geen laad -en losactiviteiten waargenomen. Bij het binnenrijden van het stadscentrum (alle toegangswegen) wordt middels een bord E1 de parkeerverbodszone aangegeven. Ik heb ongeveer 20 minuten pardontijd in acht genomen. Ik heb tijdens het opmaken van het proces-verbaal geen gehandicaptenparkeerkaart aangetroffen in het voertuig. Betrokkene geeft aan dat er geen waarschuwingsperiode is geweest. Ambtshalve is mij bekend dat deze er wel is geweest, namelijk de eerste drie weken in januari 2016."
10. Het hof stelt allereerst vast dat de betrokkene niet heeft ontkend zijn voertuig op
25 januari 2016 in een parkeerverbodszone buiten een parkeervak te hebben geparkeerd. Hiermee staat vast dat de gedraging is verricht. De betrokkene heeft in zijn verweer omstandigheden aangevoerd die er, in zijn ogen, toe moeten leiden dat de aan hem opgelegde sanctie desondanks dient te worden vernietigd.
11. Het hof volgt de betrokkene hier niet in en overweegt hiertoe als volgt.
12. Met betrekking tot het verweer van de betrokkene dat er jarenlang sprake is geweest van een gedoogbeleid ten aanzien van het desbetreffende parkeerterrein overweegt het hof dat deze stelling door de betrokkene in het geheel niet is onderbouwd. Hiervan blijkt ook niets uit de verklaring van de verbalisant. Wel spreekt de verbalisant over een waarschuwingsperiode in de eerste drie weken van januari 2016. Dit duidt erop dat het parkeerbeleid ten aanzien van het parkeerterrein is gewijzigd.
Dit houdt evenwel niet in dat, ervan uitgaande dat een dergelijke waarschuwingsperiode is ingesteld, iedere verkeersdeelnemer die zijn voertuig aldaar parkeert gedurende de gehele waarschuwingsperiode gewaarschuwd dient te worden. De betrokkene kan aan deze waarschuwingsperiode dan ook, met andere woorden, geen recht op een waarschuwing ontlenen. Het uitdelen van waarschuwingen hangt samen met de werktijden van de aldaar optredende verbalisanten. Van willekeur ten opzichte van andere verkeersdeelnemers is dan ook geen sprake. In aanvulling hierop merkt het hof nog op dat het op de weg van de betrokkene ligt om door hem opgeworpen stellingen aannemelijk te maken. Dat hier sprake is van een criminal charge, betekent nog niet dat het openbaar ministerie hier een inspanning moet leveren om de ins en outs van deze waarschuwingsperiode te onderzoeken, te meer nu vaststaat dat de betrokkene is beboet buiten deze periode.
13. Het verweer van de betrokkene geeft het hof voorts geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Er is geen informatie in het dossier voorhanden waaruit blijkt op welke wijze de waarschuwingsperiode is vormgegeven. Dat de verbalisant zichzelf op dit punt zou tegenspreken, blijkt dan ook nergens uit. Bovendien is het in de onderhavige zaak niet van belang om vast te stellen op welke manier waarschuwingen aan verkeersdeelnemers werden afgegeven, nu vaststaat dat de gedraging door de betrokkene buiten deze periode is verricht en hij, zoals reeds overwogen onder 12., ook zonder eerst een dergelijke waarschuwing te hebben verkregen, beboet mocht worden.
14. Blijkens zijn aanvullende verklaring heeft de verbalisant een pardontijd van
ongeveer20 minuten in acht genomen, binnen welk tijdsbestek hij geen activiteiten rondom het voertuig heeft waargenomen. De tijd van 20 minuten is een schatting geweest door de verbalisant. De verbalisant heeft hiermee tot uitdrukking willen brengen dat het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd, hetgeen niet wordt betwist. Daarnaast is van een dusdanige discrepantie op dit punt tussen de verklaring van de verbalisant en die van de betrokkene geen sprake, nu het slechts gaat om een verschil van vijf minuten. Dit geeft het hof geen reden tot twijfel aan hetgeen de verbalisant heeft verklaard.
15. Uit de verklaring van de verbalisant volgt verder dat de betreffende parkeerverbodszone wordt aangegeven door middel van een op alle toegangswegen geplaatst bord E1.
Dat de bebording, vanwege de door de betrokkene geschetste omstandigheden, onduidelijk zou zijn, blijkt nergens uit. Dit wordt door de betrokkene in het geheel niet onderbouwd. Het enkele feit dat het bord geplaatst is in de nabijheid van een drukke voorrangsweg maakt - wat hier ook verder van zij - niet dat het bord niet duidelijk waarneembaar is. Juist bij een drukke verkeerssituatie mag van een verkeersdeelnemer oplettendheid worden verwacht op de voor hem geldende regelgeving. Dat de betrokkene het bord E1 wellicht heeft gemist, is dan ook een omstandigheid die voor zijn rekening komt.
16. Nu de gedraging vaststaat en niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven de sanctie op te heffen, is naar het oordeel van het hof de sanctie terecht aan de betrokkene opgelegd. De kantonrechter heeft een juiste beslissing genomen door het beroep ongegrond te verklaren. Diens beslissing wordt bevestigd.