ECLI:NL:GHARL:2018:9617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.211.400
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de proceskostenvergoeding in hoger beroep na vernietiging van de beslissing van de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 februari 2017 een proceskostenvergoeding had toegewezen aan de betrokkene. Het hoger beroep was beperkt tot de beslissing van de kantonrechter over de proceskostenvergoeding. De gemachtigde van de betrokkene had op 31 augustus 2017 aanvullende gronden ingediend, maar deze gronden betroffen de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de inleidende beschikking en vielen buiten de reikwijdte van het hoger beroep zoals in het hoger beroepschrift was aangegeven. Hierdoor werd de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de inleidende beschikking onherroepelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte slechts één procespunt heeft toegekend voor de verrichte proceshandelingen, terwijl er in totaal drie procespunten hadden moeten worden toegekend. Dit betreft het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie en het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter. De vergoeding van kosten voor rechtsbijstand is forfaitair bepaald per proceshandeling, en het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de toekenning van proceskosten niet in stand kon laten.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, in totaal € 626,25. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten voor de behandeling van het beroep bij de kantonrechter en de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Stoop als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.211.400
5 november 2018
CJIB 194271493
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 2 februari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 31 augustus 2017 aanvullende gronden ingediend.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Het hof stelt vast dat op 7 maart 2017 tijdig hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Dit hoger beroep is beperkt tot de beslissing van de kantonrechter ter zake van de proceskostenvergoeding.
2. Bij brief van 26 augustus 2017 heeft de gemachtigde van de betrokkene aanvullende gronden ingediend. Deze gronden zien op de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de inleidende beschikking en treden daarmee buiten de omvang van het geding zoals in het hoger beroepschrift van 7 maart 2017 was aangegeven. Gelet op het hoger beroepschrift van 7 maart 2017, waarin expliciet is aangegeven dat het hoger beroep zich slechts richt tegen de beslissing van de kantonrechter op het verzoek om proceskostenvergoeding, is de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de inleidende beschikking onherroepelijk geworden. Het hof zal de gronden die in de brief van 26 augustus 2017 zijn aangevoerd daarom buiten bespreking laten.
3. De gemachtigde voert aan dat een onjuist aantal procespunten is toegekend. De kantonrechter heeft slechts één procespunt toegekend voor de verrichte proceshandelingen, terwijl dit er drie hadden moeten zijn. Namelijk voor het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie en het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter.
4. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. Nu het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is verklaard en die beslissing is vernietigd door de kantonrechter, dienden het indienen van het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie en het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter te worden aangemerkt als proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen. Daaraan behoren twee punten te worden toegekend. Het indienen van het beroepschrift tegen de inleidende beschikking komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het beroep tegen de inleidende beschikking is immers ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft dus ten onrechte slechts één procespunt toegekend voor de verrichte proceshandelingen.
5. De beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de toekenning van proceskosten kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend voor de behandeling van het beroep bij de kantonrechter en de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,- (= 2 x € 501,- x 0.5).
6. Nu de betrokkene ook in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten gemaakt in hoger beroep eveneens voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift moet één punt worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak (de toekenning van proceskostenvergoeding) past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 125,25 (= 1 x € 501,- x 0,25).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij een proceskostenvergoeding is toegekend van € 123,75;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van in totaal € 626,25, over te maken op rekeningnummer [00000] ten name van [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.