ECLI:NL:GHARL:2018:9792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
21-003427-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte in seksuele misbruik zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van seksueel misbruik. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzittingen van 12 februari 2018 en 25 oktober 2018, en heeft daarbij ook het onderzoek in eerste aanleg in overweging genomen.

De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd met een slachtoffer, van wie hij wist dat deze aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer niet in staat was om zijn wil te bepalen of kenbaar te maken, en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Het hof heeft geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat het slachtoffer een verstandelijke beperking heeft, niet voldoende is om te concluderen dat hij niet in staat was om weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft het de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van de gebrekkige bewijsvoering en de onduidelijkheid over de kennis van de verdachte met betrekking tot de geestelijke toestand van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003427-17
Uitspraak d.d.: 8 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2017 met parketnummer 16-700153-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 februari 2018 en 25 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden een contactverbod onder voorwaarden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.A. Rispens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 september 2010 tot en met 1 juli 2015 te [plaats] , met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- meermalen, althans éénmaal, zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- meermalen, althans éénmaal, zijn vinger(s) in de anus en/of tussen de bilspleet van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd.
3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 september 2010 tot en met 1 juli 2015 te [plaats] , met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het meermalen, althans éénmaal, aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans éénmaal, ejaculeren op de rug en/of billen van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans éénmaal, laten aftrekken en/of betasten van de penis van hem, verdachte, door die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans éénmaal, zich laten penetreren in de anus door die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 243 en/of artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht is in onderhavige zaak in de eerste plaats vereist dat komt vast te staan dat [slachtoffer] als gevolg van een bij hem bestaande verstandelijke beperking niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Ook moet worden vastgesteld dat verdachte daarvan wist. Anders dan de rechtbank heeft overwogen komt daarbij geen zelfstandige betekenis toe aan de omstandigheid dat de seksuele handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden en dat geen sprake is geweest van dwang.
Ter beantwoording van de vraag of [slachtoffer] onvolkomen in staat is geweest zijn wil te bepalen, kenbaar te maken of weerstand te bieden, beschikt het hof over een zogenaamd ondersteuningsplan dat is ingevuld door [naam] , de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] . Voorop wordt gesteld dat omtrent de bijzondere deskundigheid van [naam] niets bekend is. Evenmin beschikt het hof met betrekking tot de bij [slachtoffer] geconstateerde beperkingen over onderliggende rapportages waar een deel van het ondersteuningsplan kennelijk op gebaseerd is.
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen tijdens de zittingen in hoger beroep naar voren is gekomen, neemt het hof aan dat bij [slachtoffer] sprake is van een verstandelijke beperking. In het ondersteuningsplan wordt er melding van gemaakt dat [slachtoffer] een matige tot lichte verstandelijke beperking heeft. Dit plan bevat echter geen concrete informatie waaruit zou kunnen blijken dat deze verstandelijke beperking eraan in de weg staat dat [slachtoffer] in staat is zijn wil te bepalen in voornoemde zin. Omtrent de kennis en ontwikkeling van [slachtoffer] op seksueel gebied bevat het ondersteuningsplan geen informatie, terwijl ook in de aangifte van [psycholoog] , GZ-psycholoog bij de [locatie] waar [slachtoffer] verblijft, op dat punt geen uitspraken worden gedaan. Wel wordt, blijkens deze aangifte, op de [locatie] die [slachtoffer] bezoekt, uitgebreid aandacht besteed aan seksuele voorlichting, terwijl binnen de jongensgroep bij de [locatie] seksualiteit veelvuldig onderwerp van bespreking is.
In het licht van het vorenstaande acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, de enkele omstandigheid dat [slachtoffer] licht tot matig verstandelijke beperkt is, geenszins leeftijdsadequaat functioneert en moeite heeft om "nee" te zeggen, onvoldoende.
Over de wetenschap van verdachte over de eventuele beperking van [slachtoffer] om zijn seksuele wil in voldoende mate te kunnen bepalen, hebben zowel de rechtbank als het hof verdachte uitvoerig bevraagd. Op grond daarvan kan het hof niet vaststellen - en ook het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten - dat verdachte daar weet van had, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens leed dat hij niet of onvoldoende in staat was zijn wil te bepalen of kenbaar te maken, dan wel weerstand te bieden als het ging om seksuele toenadering door verdachte. Die opzet kan niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Gezien bovenstaande acht het hof het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt het hof verdachte hiervan vrij.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 8 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.