ECLI:NL:GHARL:2018:9794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.200.354
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over roodlichtgedraging met flitspaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 24 augustus 2016 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van de betrokkene betoogt dat de kantonrechter de hoorplicht heeft geschonden, omdat de officier van justitie ten onrechte het beroep als kennelijk ongegrond heeft verklaard zonder de gemachtigde te horen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter inderdaad heeft miskend dat de officier van justitie niet zonder meer van het horen kon afzien. Echter, het hof concludeert dat de betrokkene door deze schending niet in zijn belangen is geschaad, waardoor de beslissing van de kantonrechter niet vernietigd hoeft te worden.

De zaak betreft een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd aan de betrokkene voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht, vastgesteld door een flitspaal. De gemachtigde stelt dat de bewijsstukken niet aantonen dat de betrokkene het verkeerslicht heeft gepasseerd. Het hof wijst erop dat de gegevens van de flitspaal en de bijbehorende foto's wel degelijk aantonen dat de betrokkene het verkeerslicht heeft gepasseerd terwijl het rood licht brandde. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.200.354
9 november 2018
CJIB 189961085
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 24 augustus 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter niet heeft onderkend dat de hoorplicht is geschonden. Het administratief beroep is namelijk ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De officier van justitie mocht daarom niet voorbijgaan aan de hoorplicht.
2. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:17 van de Awb worden afgezien indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, dan wel indien de betrokkene niet wil worden gehoord.
3. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet gehouden was de gemachtigde te horen nu het beroep kennelijk ongegrond is verklaard. De gemachtigde wijst er terecht op dat de officier van justitie ten onrechte heeft aangegeven dat sprake is van een kennelijk ongegrond beroep. Een beroep is slechts dan kennelijk ongegrond wanneer onmiddellijk, dus zonder het raadplegen van de stukken, kan worden vastgesteld dat het beroep ongegrond is. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het horen van de gemachtigde had derhalve niet achterwege gelaten mogen worden op grond van voornoemde overweging. De kantonrechter heeft dit miskend. Gelet op het hiernavolgende behoeft dit echter niet tot vernietiging van de beslissingen van respectievelijk de kantonrechter en de officier van justitie te leiden, omdat de betrokkene door dat gebrek niet in enig belang is geschaad
(vgl. artikel 6:22 van de Awb).
4. In de fase van het administratief beroep is niet verzocht om te worden gehoord. De enkele mededeling in het administratief beroepschrift dat de betrokkene zich beroept op het recht van artikel 7, tweede lid, van de Wahv kan naar het oordeel van het hof niet als een verzoek tot horen worden beschouwd (vgl. het arrest van het hof van 1 juni 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017: 4610). Naar het oordeel van het hof mocht de officier van justitie daarom dan ook van het horen afzien. De klacht van de gemachtigde dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen wegens schending van de hoorplicht treft dan ook geen doel.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 mei 2015 om 15:33 uur op de Rijksweg A2 te IJsselstein met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
6. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de verbalisant slechts heeft verklaard dat de lus achter de stopstreep is geactiveerd en dat het voertuig verder is gereden. Uit de verklaring blijkt niet het verkeerslicht is gepasseerd. Dit blijkt evenmin uit de foto's in het dossier. Op beide foto's bevindt het voertuig van de betrokkene zich immers voor het verkeerslicht.
7. Blijkens de gegevens in het zaakoverzicht is in deze zaak sprake van een vaste flitspaal waarmee roodlichtgedragingen worden vastgesteld. De tekst in het zaakoverzicht betreft kennelijk gegevens die automatisch door de apparatuur in de flitspaal zijn gegenereerd, naar aanleiding van een op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging. Het zaakoverzicht bevat dus, anders dan de gemachtigde kennelijk meent, geen verklaring van een verbalisant. Een administratieve sanctie kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv worden opgelegd voor een gedraging die, zoals hier, op geautomatiseerde wijze is vastgesteld.
8. Het zaakoverzicht bevat, naast de onder 5. genoemde datum, tijd en plaats, onder meer de volgende gegevens:
‘De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto’s digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 1,3 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. De geelfase bedroeg 3 seconden.’
9. Het dossier bevat twee foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk boven de foto's blijkt dat deze zijn gemaakt op de onder 5. genoemde datum, tijd en plaats. Op de eerste foto is het voertuig van de betrokkene zichtbaar terwijl het zich met de achterwielen op de stopstreep bevindt. Het voor dit voertuig bestemde rode verkeerslicht brandt. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig verder is gereden: het voertuig bevindt zich onder het verkeerslicht.
10. De stelling van de gemachtigde dat niet blijkt dat de betrokkene niet is gestopt voor het verkeerslicht, wordt niet ondersteund door hetgeen blijkt uit de foto's van de gedraging. Uit het samenstel van de foto's en de daarbij behorende gegevens volgt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd, terwijl het rood licht uitstraalde. Het hof wijst in dit verband nog op de snelheid die het voertuig van de betrokkene reed op het moment waarop het voertuig de stopstreep passeerde, te weten 35 km/h. Gelet hierop, alsmede gelet op de afstand van de stopstreep tot het verkeerslicht, acht het hof het niet aannemelijk dat de betrokkene voor het rood uitstralende verkeerslicht is gestopt. Het hof stelt dan ook vast dat de gedraging is verricht.
11. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie terecht ongegrond verklaard. Het hof zal deze beslissing dan ook bevestigen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.