ECLI:NL:GHARL:2018:9808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
200.237.432/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de opvoedsituatie en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 6 november 2018 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont te [A] en wordt bijgestaan door haar advocaat mr. C.C.N. Cats. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord Nederland, is verweerder in deze zaak. De vader en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord | Drenthe zijn als overige belanghebbenden aangemerkt.

De zaak is voortgekomen uit een eerdere beschikking van de kinderrechter, die op 14 februari 2018 de ondertoezichtstelling van de minderjarige heeft uitgesproken. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 10 juli 2018 al geoordeeld dat de ondertoezichtstelling op goede gronden was uitgesproken, maar heeft besloten de zaak nader te volgen vanwege zorgen over de opvoedsituatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2018 bleek dat er onvoldoende zicht was op de ontwikkeling van de minderjarige en dat de hulpverlening stagneerde door een gebrek aan contact tussen de GI en de moeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige onvoldoende onderkent en dat hulp in een vrijwillig kader niet haalbaar is. De GI moet daadkrachtiger optreden en er moet een actieve meewerkende houding van de moeder komen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor de periode van 14 november 2018 tot 14 februari 2019, en het meer of anders verzochte afgewezen. De zorgen over het schoolverzuim van de minderjarige blijven bestaan, en het hof benadrukt het belang van hulpverlening in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.237.432/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/121634 / JE RK 18-26)
beschikking van 6 november 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
2. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord | Drenthe,
gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 10 juli 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 10 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 16 oktober 2018 met productie(s).
1.3
Op 25 oktober 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Voorts is namens de GI mevrouw [D] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 10 juli 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Bij die beschikking heeft het hof geoordeeld dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling op goede gronden heeft uitgesproken. Omdat ter zitting van het
hof op 21 juni 2018 echter bleek dat er vanuit de GI op dat moment, ruim vier maanden na het uitspreken van de ondertoezichtstelling, nog geen contact was gelegd met [de minderjarige] en de moeder, de GI niet ter zitting was verschenen en de raad aangaf twee weken tevergeefs te hebben geprobeerd in contact te treden met de GI, zag het hof aanleiding om de zaak nader
te volgen. Het hof heeft daartoe de beschikking voor een deel bekrachtigd, in die zin dat de beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd voor de periode tot 14 november 2018 en de beslissing voor het overige is aangehouden.
2.3
Uit de nadien door de GI ingediende stukken en de mondelinge behandeling ter zitting op 25 oktober 2018 komt naar voren dat er onvoldoende zicht bestaat op de ontwikkeling en (loyaliteits- en gedrags)problematiek van [de minderjarige] en haar opvoedingssituatie bij de moeder. De GI geeft aan dat het moeilijk is om met de moeder en [de minderjarige] in contact te komen en een afspraak te maken. Er lijkt sprake te zijn van een terugkerend patroon van het afzeggen of verzetten van afspraken, waardoor de hulpverlening stagneert en de problemen in stand blijven. De GI heeft [de minderjarige] nog maar twee keer gezien en heeft nog nauwelijks contact met haar kunnen maken. Ook is het voor de medewerker van de jeugdreclassering sinds de zomer 2018 moeizaam om met de moeder in contact te komen. [de minderjarige] wordt door de jeugdreclassering op school bezocht. De behandeling bij [E] , waar [de minderjarige] door het Sociaal Team in juni 2017 al naar is verwezen in verband met ongeoorloofd schoolverzuim vanaf september 2016, is niet gestart. In oktober 2017 gaf [E] tijdens een intakegesprek aan dat er mogelijk sprake is van systeemproblematiek, wat betekent dat moeder ook bij de behandeling betrokken moet worden. Moeder staat hier niet voor open. Ter zitting van het hof is gebleken dat eerst voor 6 december 2018 een nieuwe afspraak bij [E] is gepland en dat deze afspraak pas een week voor de zitting is gemaakt. Het hof acht het gelet op de geconstateerde zorgen over [de minderjarige] , zoals uiteengezet in de beschikking 10 juli 2018, niet in haar belang dat de behandeling bij [E] zo lang op zich laat wachten. Het hof acht het onwenselijk dat de afspraak pas in december plaatsvindt.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder alleen de ochtenden werkt zodat er voldoende ruimte lijkt te zijn om op een kortere termijn tot afspraken te komen met de moeder en [de minderjarige] . Het hof acht het van belang dat er vol wordt ingezet op de hulpverlening en er een einde komt aan het afhouden daarvan door de moeder. De zorgen over het schoolverzuim van [de minderjarige] nemen, net als in 2016 en 2017, weer toe.
De moeder lijkt dat niet te zien. Zij ziet geen noodzaak voor hulpverlening. Volgens de moeder gaat het heel erg goed met [de minderjarige] sinds ze geen contact meer heeft met haar vader, heeft ze vriendinnetjes en is ze veel bij haar paard. Volgens de moeder gaat het ook op school goed en zij ontkent dat er sprake is van ongeoorloofd schoolverzuim.
2.4
Het hof vindt dat er nog steeds onvoldoende zicht bestaat op de ontwikkeling en problematiek van [de minderjarige] en haar opvoedingssituatie bij de moeder en dus zijn de geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen er nog steeds. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat hulp in een vrijwillig kader niet haalbaar is en dat de moeder de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] onvoldoende onderkent, zodat hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling zal moeten plaatsvinden.
De GI dient in te zetten op contact en samenwerking met de moeder en [de minderjarige] en er zorg voor te dragen dat afspraken die in het kader van de hulpverlening noodzakelijk zijn tot stand komen en nagekomen worden. Nu, zoals uit het voorgaande blijkt, het maken en nakomen van afspraken met en door de moeder uiterst moeizaam verloopt terwijl zij in beginsel elke middag beschikbaar is, wordt van de GI een (meer) daadkrachtig optreden verwacht.
Het hof wijst de moeder er op dat ook van haar in het belang van [de minderjarige] een actieve meewerkende houding wordt verwacht. Ook wat betreft de informatieverschaffing richting de GI met betrekking tot (afspraken met) de hulpverlening vanuit de jeugdreclassering en [E] , alsmede ten aanzien van het schoolverzuim van [de minderjarige] .
2.5
Het hof is op grond van het vorenstaande, met de raad, van oordeel dat de gronden van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog steeds bestaan.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
14 februari 2018, voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] over de periode vanaf 14 november 2018 tot 14 februari 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, M.P. den Hollander en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 6 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.