ECLI:NL:GHARL:2018:9818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
200.243.794/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de veiligheid en ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige1]. De moeder, die alleen het gezag heeft over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en heeft een belast verleden, waaronder een diagnose van PTSS. De moeder is met haar huidige partner, [de partner van verzoekster], en heeft twee jongere kinderen, [de minderjarige3] en [de minderjarige4]. De situatie is zorgwekkend, aangezien [de minderjarige1] kwetsbaar is en op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Het hof heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige1], vooral gezien de signalen van huiselijk geweld en de onveilige thuissituatie. De moeder heeft hulp onvoldoende geaccepteerd en er zijn twijfels over haar vermogen om de zorg voor haar kinderen te dragen. Het hof heeft besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] wordt voortgezet. Het hof benadrukt het belang van samenwerking met hulpverleners en het onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de moeder en haar partner.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.794/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/122977 / JE RK 18-225)
beschikking van 8 november 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de partner van verzoekster] ,

ingeschreven op een geheim adres, feitelijk verblijvende te [A] ,
verder te noemen: [de partner van verzoekster] ,
2. de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 augustus 2018;
- een journaalbericht van mr. Cats van 20 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cats van 1 oktober 2018 met productie(s).
2.2
Op 10 oktober 2018 is [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2018 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Verder is [de partner van verzoekster] verschenen.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep van de moeder tegen de afzonderlijke beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 juni 2018, betreffende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter [de minderjarige3] en de ondertoezichtstelling van haar minderjarige zoon [de minderjarige4] , roepnaam [de minderjarige4] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.243.795/01. In die zaak beslist het hof heden bij afzonderlijke beschikking.

3.De feiten

3.1
Uit de - in 2011 verbroken - affectieve relatie van de moeder en [de vader] (verder te noemen: de vader) zijn geboren:
- [de minderjarige1] , voormeld;
- [de minderjarige2] , [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
[de minderjarige2] staat sinds medio 2008 onder toezicht van de GI en verblijft sinds begin 2012 op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin.
[de minderjarige1] woont bij de moeder en gaat twee dagen en twee dagdelen in de week naar een zorgboerderij. [de minderjarige1] heeft voor zover bekend geen contact met de vader.
3.2
De moeder heeft met haar huidige partner, [de partner van verzoekster] , twee kinderen:
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige3] );
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2017 (verder te noemen: [de minderjarige4] ).
3.3
Van medio 2008 tot medio 2017 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en van begin 2012 tot eind 2013 van een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] .
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 20 juni 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van één jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 juni 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] af te wijzen.
4.2
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is het eens met de kinderrechter dat [de minderjarige1] onder toezicht gesteld moet worden. Het hof zal dat hierna uitleggen.
5.2
Het hof heeft ernstige zorgen over [de minderjarige1] en zijn ontwikkeling en veiligheid. [de minderjarige1] is een kwetsbare jongen die functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Hij heeft in zijn jonge leven al veel nare dingen meegemaakt. Hierdoor kampt hij met het Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) en vertoont hij gedragsproblemen.
In de periode dat de moeder nog een relatie met de vader van [de minderjarige1] had, was er sprake van huiselijk geweld. Dit heeft de moeder bevestigd tijdens het onderzoek door de raad.
[de minderjarige1] is al eens uit huis geplaatst en heeft op verschillende plekken gewoond (bij een crisispleeggezin, bij een pleeggezin en met de moeder bij een woonverblijf van [E] ). Hij is teruggeplaatst bij de moeder omdat hij een sterke band heeft met de moeder en de moeder toen alleen woonde. Uit een ouderschapsbeoordeling was naar voren gekomen dat de zorg voor één kind ( [de minderjarige1] ) het maximaal haalbare was voor de moeder.
Na de terugplaatsing van [de minderjarige1] is de situatie van de moeder veranderd. De moeder heeft nu een relatie met [de partner van verzoekster] en zij heeft twee nog zeer jonge kinderen met hem ( [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ). [de minderjarige3] is uit huis geplaatst. Dat betekent dat de moeder dus nu naast [de minderjarige1] , ook de zorg voor een zeer jong kind ( [de minderjarige4] ) draagt. Het hof heeft gelet op de bevindingen uit het ouderschapsonderzoek grote zorgen over deze situatie.
Daarnaast zijn er signalen dat [de partner van verzoekster] agressief is naar de moeder en dreigend is naar de hulpverleners. De moeder heeft dit ontkend en heeft aan het hof uitgelegd hoe ze aan haar blauwe oog kwam. Het hof vindt het veel zeggen dat het Centrum Jeugd en Gezin aangifte heeft gedaan tegen [de partner van verzoekster] van bedreiging. Bovendien heeft een hulpverlener nog kort geleden, in de zomer van 2018, een melding gedaan over signalen van huiselijk geweld. De hulpverlener maakte zich zorgen over het blauwe oog van de moeder. Door deze aangifte en melding vindt het hof dat de zorgen over bedreigingen van [de partner van verzoekster] jegens de hulpverleners en over huiselijk geweld, los van de vraag of het waar is, in ieder geval heel serieus moeten worden genomen. Want het is heel belangrijk dat [de minderjarige1] thuis niet getuige is van huiselijk geweld en bedreigingen. Zijn veiligheid mag niet in gevaar komen bij de moeder thuis. [F] heeft gezegd dat zij de veiligheid van [de minderjarige1] onvoldoende kan waarborgen. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de [de minderjarige1] (en haar andere kind [de minderjarige4] ) kan dragen. Het hof vindt het daarom noodzakelijk dat de gezinsvoogd toezicht houdt op de situatie van [de minderjarige1] .
5.3
Zowel de GI als [F] heeft geprobeerd de zorgen met de moeder en [de partner van verzoekster] te bespreken. Dat is onvoldoende gelukt. Als de hulpverleners hun zorgen hebben geuit, verloopt de samenwerking met de moeder en [de partner van verzoekster] direct minder goed en is er veel weerstand bij hen. Zij reageren boos en agressief. Zo is de moeder weggelopen uit het kennismakingsgesprek bij [G] . [de partner van verzoekster] is toen heel agressief geworden naar de moeder. Door deze (dreigende) houding worden de hulpverleners afgeschrikt. Zij voelen zich niet meer veilig. Hierdoor durven zij hun zorgen niet meer uit te spreken. Hulpverleners van [F] hebben aan de GI verteld dat zij bang zijn dat de moeder hen dan niet meer binnenlaat in haar huis. Hierdoor lukt het de hulpverleners niet goed om de kinderen en de moeder te helpen. Zij krijgen onvoldoende zicht op wat zich in de thuissituatie van de moeder afspeelt. Daardoor blijft de situatie hetzelfde en blijven de zorgen bestaan.
5.4
De moeder heeft een belast verleden en is gediagnosticeerd met PTSS. Zij functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Ook kampt zij met lichamelijke problemen, waardoor zij veel praktische hulp nodig heeft bij de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Verder zijn er zorgen over de financiële situatie van de moeder. Zij heeft schulden. Kennelijk zoveel dat [de partner van verzoekster] op een ander adres ingeschreven staat terwijl hij feitelijk bij de moeder woont. [de partner van verzoekster] heeft uitgelegd dat dit op advies van de bewindvoerder is. Het hof begrijpt dit advies niet. Nu de moeder en [de partner van verzoekster] samenwonen, kan dit grote negatieve financiële gevolgen hebben voor de uitkering en eventuele toeslagen die de moeder ontvangt.
Voor het hof is duidelijk dat de moeder heel graag voor haar kinderen wil zorgen, maar het hof heeft zorgen over de weerbaarheid van de moeder in haar thuissituatie. Ook heeft het hof de indruk dat de moeder onvoldoende weerstand kan bieden aan [de partner van verzoekster] . Er zijn daarom grote zorgen of de moeder de zorg voor en opvoeding van twee kinderen - waarvan een nog zeer jong - tegelijk aankan. De draaglast van de moeder overstijgt haar draagkracht. Dat betekent dat zij onvoldoende aankan wat zij feitelijk dagelijks allemaal moet doen. Het hof maakt zich daarom ernstige zorgen over [de minderjarige1] .
5.5
Daarbij komt dat [de minderjarige1] thuis teveel een bemiddelende rol en zorgende rol op zich lijkt te nemen. Hij voelt zich er heel verantwoordelijk voor dat het goed gaat met zijn moeder en [de minderjarige4] . Hierdoor zijn er twijfels of hij voldoende kind kan zijn en of hij niet teveel belast wordt met de verantwoordelijkheden van een volwassene. Ook zijn er twijfels of [de minderjarige1] in de thuissituatie voldoende toekomt aan zijn eigen ontwikkeling. Het is de vraag of hij voldoende mogelijkheden krijgt en gestimuleerd wordt om dingen te leren die passend zijn bij zijn leeftijd en mogelijkheden. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen niet goed als zij niet de zorg en aandacht krijgen die zij nodig hebben.
5.6
Een andere ernstige zorg is dat [de minderjarige1] met dusdanige klachten kampt, dat hij kennelijk is vrijgesteld van de leerplicht. Op dit moment kan hij niet op een gewone school met leeftijdsgenoten functioneren. Voor scholing en begeleiding is hij afhankelijk van een zorgboerderij. De moeder heeft verklaard dat het nu goed gaat met [de minderjarige1] op de zorgboerderij. Maar dat neemt de zorgen die hebben geleid tot de vrijstelling niet weg. De gezinsvoogd heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij denkt dat [de minderjarige1] meer kan dan wat hij nu doet op de zorgboerderij. Het hof is het eens met de GI dat onderzocht moet worden wat de verstandelijke mogelijkheden van [de minderjarige1] zijn en op welke manier die het beste tot uiting komen.
5.7
In de afgelopen jaren is gebleken dat de moeder de noodzakelijke hulp onvoldoende heeft geaccepteerd. Zij lijkt alleen hulp te accepteren die overeenkomt met wat zij wil en goed vindt. De moeder wantrouwt de hulpverleners die niet dezelfde ideeën als zij hebben. De moeder erkent onvoldoende de zorgen en heeft haar eigen beleving van de situatie. Het hof vindt daarom hulp in gedwongen kader noodzakelijk. Het hof wijst de moeder hierbij erop dat alle hulpverleners willen bereiken dat het goed gaat met [de minderjarige1] , zijn halfbroertje en halfzusje en de moeder. Het is dus van belang dat de moeder meewerkt met de hulpverleners.
5.8
Het hof vindt ook van belang dat de moeder en [de partner van verzoekster] binnenkort een aantal weken bij de gezinskliniek " [G] " in [H] zullen verblijven. Hier gaat onderzocht worden of de moeder en [de partner van verzoekster] de kinderen kunnen opvoeden en zo ja, of zij dit ook bij alle drie de kinderen tegelijk kunnen. Het hof vindt het belangrijk dat eerst de uitslag van dit onderzoek bekend wordt. Pas daarna kan de vraag beantwoord worden of de ondertoezichtstelling eventueel beëindigd kan worden.
5.9
Het hof zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 juni 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, M.P. den Hollander en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 8 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.