ECLI:NL:GHARL:2018:9848

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
200.211.588/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzekering en brandstichting met bewijslevering door deskundigen

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 13 november 2018, wordt een geschil behandeld tussen appellanten, wonende te [A] en [B], en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft een verzekeringsclaim die door Achmea is afgewezen op basis van vermeende brandstichting. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 3 juli 2018 en heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om te reageren op een rapport van Biesboer Expertise, dat door Achmea was overgelegd. Het hof stelt dat voor de bewijslevering in dit geschil niet de eis geldt dat de brandoorzaak met wetenschappelijke zekerheid moet worden vastgesteld, maar dat een redelijke mate van zekerheid voldoende is. Het hof heeft deskundigen benoemd en vraagt om nadere informatie van laboratoria die hebben gerapporteerd dat monsters sporen van motorbrandstof bevatten. De discussie over de betrouwbaarheid van de labuitslagen is aan de orde, waarbij het hof twijfels heeft over de conclusies van de deskundigen. Het hof verwijst de zaak naar de rol van 11 december 2018 voor verdere behandeling, waarbij Achmea de gelegenheid krijgt om een inhoudelijke reactie te geven op het verweer van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.211.588/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 115363/ HAZA 11-652)
arrest van 13 november 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M.F.J.J.M. Tijssen, kantoorhoudend te Roermond,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop en beoordeling van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 juli 2018 hier over.
1.2
Het hof heeft [appellanten] c.s. in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het door Achmea als bijlage bij haar laatste memorie overgelegde rapport van Biesboer Expertise
d.d. 12 maart 2018. Zij hebben daartoe op 31 juli 2018 een akte genomen. Hierna is opnieuw arrest bepaald op de nadien (aanvullend) gefourneerde stukken.

2.De verdere beoordeling

De door het hof aan te leggen waarderingsmaatstaf bij de beoordeling van het deskundigenbericht
2.1
Voor de rechter geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van de door het hof benoemde deskundige [C] al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij in zijn beslissing de conclusies waartoe deze deskundige in zijn rapport is gekomen zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Het hof zal op specifieke bezwaren van een partij moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige (ECLI:NL:HR:2011:BT2921, later herhaald in ECLI:NL:HR:2017:279).
De aan het bewijs te stellen eisen
2.2
Anders dan [appellanten] c.s. in het voetspoor van [C] en [D] lijken te menen, geldt voor de bewijslevering in dit geschil niet de eis dat de door Achmea aangevoerde brandoorzaak met wetenschappelijke zekerheid komt vast te staan. Voldoende is een redelijke mate van zekerheid dat de gestelde schadeoorzaak (brandstichting door benzine) inderdaad de schadeoorzaak is en dat [appellanten] c.s. daarin de hand hebben gehad.
Aanwijzingen voor brandstichting door middel van motorbenzine
2.3
Door zowel de politie als door [E] zijn monsters genomen die op de aanwezigheid van vluchtige stoffen zijn onderzocht. De aanleiding daarvoor was dat op de locatie waar deze monsters werden genomen een benzinegeur werd geroken, dat een gecertificeerde speurhond op die plaatsen een 'liggende melding maakte', en dat ook met de gebruikte elektronische apparatuur een indicatie voor de aanwezigheid van vluchtige, brandbare stoffen werd verkregen. Het hof volgt [C] in zijn opvatting dat nauwkeurige determinatie van stof op deze wijze niet mogelijk is. Dat staat echter ook niet ter discussie. Van belang is, dat al deze omstandigheden tezamen wel een ernstige verdenking op de aanwezigheid van vluchtige, brandbare stoffen opleverden (benzine), en dat aanleiding bestond die verdenking door laboratoriumonderzoek te verifiëren. Dat is ook gebeurd.
2.4
Het monster dat [E] uit de ondervloer van de woonkamer heeft genomen, is door Oleotest onderzocht op de aanwezigheid van ontvlambare stoffen. Deze instelling heeft zonder enig voorbehoud geconstateerd dat dit monster motorbenzine bevatte. Hetzelfde geldt voor de drie door de politie genomen en de door het NFI geanalyseerde monsters die zijn veiliggesteld in de woonkamer, op de trap naar de eerste verdieping en op de kleedkamer. Ook in de verkorte rapportage van dat instituut is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de conclusie dat al deze monsters vluchtige stoffen bevatten die afkomstig zijn van motorbenzine.
2.5
Over de betrouwbaarheid van deze labuitslagen is discussie ontstaan. Dat is voor het hof aanleiding geweest [C] de vraag te stellen, kort gezegd, of de gemeten sporen van motorbenzine in de genomen monsters kunnen worden verklaard door molecuulinterferentie, ervan uitgaande dat geen controlemonsters zijn genomen. Onder meer deze vraag heeft geleid tot een verdergaande discussie tussen enerzijds [C] en, nadien, (partij)deskundige [D] en anderzijds (partij)deskundigen [F] en [E] . Het standpunt dat daarbij van de zijde van [appellanten] c.s. wordt ingenomen, laat zich als volgt samenvatten.
2.6
De chemie van verbranding, verbrandingsreacties en verbrandingsproducten is complex. Wat na een brand aangetroffen wordt, is afhankelijk van vele factoren, zoals de aard en vorm van de oorspronkelijke brandstoffen, de ontsteking- of ontbrandingswijze, omgevingstemperatuur, luchtbeweging en zuurstofvoorziening in de tijd, brandtemperatuurontwikkeling in de tijd, brandverloop, afkoeling in de tijd en blussing. Bij verbrandingsprocessen is chemisch gezien vrijwel alles op het gebied van koolwaterstoffen mogelijk. Er ontstaat ook ‘bijna alles’. Gemeten sporen (chromatogrammen) moeten om die reden toetsbaar worden gepresenteerd. Omdat dat niet is gebeurd, kan niet van gemeten sporen van motorbenzine worden gesproken. De laboranten die dat wel deden, rapporteerden motorbenzine als de subjectief ingeschatte bron van de moleculen die worden gegenereerd uit brandresten (pyrolyse) in een gaschromatograaf/massaspectrometer (GC/MS). Subjectief is het werk van laborant in die zin, dat hij visueel chromatogrammen vergelijkt en de 'uitslag' van deze vergelijking als resultaat presenteert. Hierbij wordt normaliter een aangeleerd proces van herkenning toegepast. Bij gebrek aan controle- en referentiemonsters konden de laboranten in dit geval echter niet beweren dat motorbenzine, als oorspronkelijk nog intacte brandstof, als zodanig is aangetroffen. Er ontbreekt namelijk de vereiste gemotiveerde beschrijving van overeenkomsten en verschillen tussen de geteste monsters enerzijds en referentie- en vergelijkingschromatogrammen anderzijds.
2.7
Door deze nadere discussie ten aanzien van de onderzoeksuitslagen van het NFI en Oleotest is ruimte voor twijfel ontstaan over de betrouwbaarheid daarvan. Het is voor de verdere beoordeling van belang dat duidelijk wordt of - en zo ja, in welke zin en in welke mate - die twijfel terecht is. Als namelijk buiten redelijke twijfel is dat op drie verschillende plaatsen in de woning motorbenzine is aangetroffen, dan komt de mogelijkheid van brandstichting als oorzaak bij de beoordeling voorop te staan.
2.8
In het voorgaande ziet het hof reden om Achmea in de gelegenheid te stellen het NFI en Oleotest te verzoeken een inhoudelijke reactie te geven op het hiervoor onder 2.6 samengevatte verweer en zich er in dat verband over uit te laten in welke mate zij er zeker van zijn dat (waarom) de door hen onderzochte monsters stoffen bevatten die afkomstig zijn van (motor)benzine. De zaak al daartoe naar de rol worden verwezen. [appellanten] c.s. zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld tot het geven van een reactie.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 11 december 2018 voor het nemen door Achmea van een akte zoals omschreven in rechtsoverweging 2.8;
bepaalt dat [appellanten] c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld tot het nemen van een antwoord akte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 november 2018.