ECLI:NL:GHARL:2018:9926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.227.801
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verschoonbare termijnoverschrijding en administratieve sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 13 september 2017 een beroep van de betrokkene tegen een inleidende beschikking ongegrond verklaarde. De inleidende beschikking was opgelegd wegens het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig. De betrokkene, die gedetineerd was, stelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar was, omdat de beschikking niet naar zijn detentieadres was verzonden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de termijnoverschrijding inderdaad verschoonbaar was, aangezien de inleidende beschikking niet naar het juiste adres was gestuurd. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. De sanctie van € 390,- werd uiteindelijk ongegrond verklaard, maar de verhogingen van de sancties werden ongedaan gemaakt. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren om de hoogte van de sanctie te matigen, omdat de financiële situatie van de betrokkene niet voldoende was onderbouwd. De zaak werd gelijktijdig behandeld met andere samenhangende zaken.

Uitspraak

WAHV 200.227.801
14 november 2018
CJIB 165303631
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 13 september 2017
Betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard en bepaald dat de opgelegde verhogingen komen te vervallen.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 oktober 2018. De betrokkene is verschenen bij gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) verklaart de kantonrechter het beroep gegrond en vernietigt hij de bestreden beslissing indien hij bevindt dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet volledig gehandhaafd kan worden. Gelet op de overwegingen van de kantonrechter in de onderhavige beslissing slaagt het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is echter niet gegrond verklaard door de kantonrechter en die beslissing is evenmin vernietigd. Er is derhalve niet gehandeld overeenkomstig voornoemde bepaling. De beslissing van de kantonrechter wordt daarom vernietigd.
2. Het hof zal overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
3. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
4. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
5. De inleidende beschikking is op 4 oktober 2012 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 15 november 2012. Het beroepschrift is gedateerd
11 augustus 2016. Het beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
6. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt – kort gezegd – dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
7. De gemachtigde voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De betrokkene was tussen 22 augustus 2012 en 14 juni 2013 namelijk gedetineerd en de inleidende beschikking is ten onrechte niet naar het detentieadres gezonden.
8. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu de inleidende beschikking niet naar het detentieadres van de betrokkene is verzonden (vlg. het arrest van het hof van 19 december 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:10222). Het hof zal, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie daarom vernietigen. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 390,- opgelegd ter zake van “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 13 augustus 2012 met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
10. De gemachtigde ontkent de gedraging niet, maar beroept zich op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert. Volgens de gemachtigde geven de persoonlijke en financiële omstandigheden van de betrokkene aanleiding tot matiging dan wel nihilstelling van de opgelegde sanctie.
11. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
11. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van redenen voor het achterwege laten dan wel het matigen van het bedrag van de sanctie. Het hof overweegt dat op grond van artikel 2, derde lid, van de Wahv de hoogte van de sanctie voor elke gedraging is vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Namens de betrokkene is niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de sanctie, gelet op zijn financiële omstandigheden, onevenredig is. De financiële situatie van de betrokkene is op geen enkele wijze onderbouwd. Het verweer slaagt niet.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren. Om de betrokkene niet in een nadeliger positie te brengen dan hij zou zijn geweest wanneer hij geen hoger beroep zou hebben ingesteld, zal het hof de verhogingen van de sancties eveneens ongedaan maken.
14. Het hof heeft de onderhavige zaak gelijktijdig behandeld met de zaken met de registratienummers WAHV 200.227.817 en WAHV 200.227.814, waarin het hof eveneens op 14 november 2018 arrest wijst. Gelet op de aard van de zaken is er naar het oordeel van het hof sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van de proceskosten verwijst het hof dan ook naar het arrest in de zaak met registratienummer WAHV 200.227.817.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
stelt vast dat de eerste en tweede verhoging ten onrechte zijn toegepast.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.