ECLI:NL:GHARL:2018:9956

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.211.346 B
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in verzetsprocedure WAHV

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De betrokkene had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn verzet tegen een dwangbevel dat op 10 maart 2016 was uitgevaardigd. De kantonrechter had het verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen griffierecht was betaald. De betrokkene stelde echter dat hij om financiële redenen niet in staat was om het griffierecht te betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene inderdaad niet in staat was om zekerheid te stellen of griffierecht te betalen, en heeft daarom de verplichtingen op nihil gesteld. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene geen belang meer had bij de beoordeling van het verzet, aangezien het dwangbevel op 5 september 2016 was ingetrokken. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd, maar met verbetering van gronden, omdat de kantonrechter niet conform de wettelijke uitgangspunten had gehandeld.

De betrokkene had ook diverse bezwaren tegen de opgelegde sanctie ingebracht, maar het hof heeft geoordeeld dat deze bezwaren in een verzetsprocedure niet behandeld konden worden. Het verzoek van de betrokkene om vergoeding van kosten is afgewezen, omdat hij niet in het gelijk werd gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. M. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.211.346
15 november 2018
CJIB 167777635
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 3 februari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een op 10 maart 2016 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter .
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De Minister heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Ingevolge artikel 26a, tweede en derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is het hoger beroep tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
2. Uitgangspunt is dat de verplichting tot zekerheidstelling en de verplichting om griffierecht te betalen het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie niet belemmeren. Als echter blijkt dat de toegang tot de rechter door de financiële situatie van de betrokkene wel zou worden belemmerd, zijn de verplichting tot zekerheidstelling en de verplichting om griffierecht te betalen ontoelaatbare beperkingen op het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
3. De betrokkene heeft in reactie op de mededeling omtrent het stellen van zekerheid en het betalen van griffierecht aangevoerd dat hij daartoe om financiële redenen niet in staat is. Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene niet in staat is om zekerheid te stellen of griffierecht te betalen. De zekerheidstelling en het griffierecht worden op nihil gesteld.
4. De kantonrechter heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen griffierecht is betaald.
5. De betrokkene stelt dat hij niet draagkrachtig is en dit bij de kantonrechter ook heeft aangegeven.
6. Uit de stukken blijkt dat de betrokkene in de procedure bij de kantonrechter inderdaad tijdig een schriftelijk draagkrachtverweer heeft gevoerd.
7. In gevallen zoals deze, waarin de betrokkene in de procedure bij de kantonrechter aanvoert dat om financiële redenen niet of niet binnen de termijn griffierecht kan worden betaald, heeft de kantonrechter twee mogelijkheden:
- hij acht aannemelijk dat de betrokkene niet in staat is om het griffierecht te betalen, stelt het griffierecht op nihil en behandelt de zaak inhoudelijk;

of

- hij nodigt de betrokkene uit om op een openbare zitting te worden gehoord over de financiële draagkracht.
8. De kantonrechter heeft niet conform voormelde uitgangspunten gehandeld. Toch hoeft de beslissing van de kantonrechter niet te worden vernietigd. Uit de stukken blijkt namelijk dat de officier van justitie het dwangbevel op 5 september 2016 heeft ingetrokken. De betrokkene heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van het verzet. Gelet daarop is het verzet terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het op onjuiste gronden. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
9. De betrokkene vraagt aandacht voor diverse bezwaren tegen de opgelegde sanctie en de beroepsprocedures die hij in verband daarmee heeft gevoerd. Artikel 26, derde lid, van de Wahv, bepaalt dat de rechter deze bezwaren in een verzetsprocedure niet mag behandelen.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.