ECLI:NL:GHARL:2018:9973

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
16/01368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM-heffing voor een in het buitenland geregistreerde personenauto met een kilometerstand van negen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De belanghebbende, een BV, had op 27 februari 2014 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor een personenauto van het merk Land Rover, type Discovery 3.0 SDV6 HSE. De auto was op 26 februari 2014 in Duitsland voor het eerst toegelaten tot de openbare weg en had op het moment van aangifte een kilometerstand van slechts negen. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, maar de rechtbank oordeelde op 24 oktober 2016 dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moest worden en de verschuldigde BPM verlaagd moest worden tot € 22.930. De rechtbank kende ook een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten.

De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of de auto als nieuw of gebruikt moest worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in haar bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat de auto na de vervaardiging meer dan nauwelijks in gebruik was geweest. Het hof concludeerde dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt, ondanks de eerdere registratie in Duitsland. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de immateriële schadevergoeding, proceskostenvergoeding en griffierecht, en bevestigde de uitspraak op bezwaar. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 16/01368
uitspraakdatum:
20 november 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 24 oktober 2016, nummer AWB 15/5417 in het geding tussen de Inspecteur en
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende) en
de
Staat der Nederlanden(de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft op 27 februari 2014 ter zake van een personenauto belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.
1.2
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde BPM verminderd tot € 22.930, het verzoek om immateriëleschadevergoeding toegewezen en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 1.238 alsmede tot vergoeding van het griffierecht van € 331.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 november 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 27 februari 2014 ter zake van een personenauto van het merk Land Rover, type Discovery 3.0 SDV6 HSE (hierna: de auto) op aangifte € 33.831 aan BPM voldaan.
2.2
De auto is op 26 februari 2014 in Duitsland voor het eerst toegelaten tot de openbare weg.
2.3
Ten tijde van de voldoening van BPM op aangifte was de kilometerstand negen.
2.4
Belanghebbende heeft op 13 maart 2014 tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt omdat volgens haar de auto als gebruikt moet worden aangemerkt, waarbij van de marge-waarde mag worden uitgegaan.
2.5
Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
2.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.7
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
2.8
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
2.9
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 oktober 2016 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde BPM verminderd tot € 22.930, het verzoek om immateriëleschadevergoeding toegewezen en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van de proceskosten van € 1.238 alsmede tot vergoeding van het griffierecht van € 331.
2.1
De Inspecteur heeft op 10 november 2016 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3.Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is in geschil of er sprake is van een nieuwe personenauto dan wel een gebruikte personenauto. Indien er sprake is van een gebruikte personenauto is tussen partijen niet in geschil dat de hoogte van de verschuldigde BPM, conform de uitspraak van de Rechtbank, € 22.930 bedraagt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor gebruikte personenauto’s wordt op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 een vermindering toegepast op de BPM die behoort bij dat motorrijtuig in nieuwe staat zoals bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van die Wet.
4.2
Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die – beoordeeld naar het tijdstip van het belastbaar feit – na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (vgl. HR 27 januari 2017, nr. 16/02949, ECLI:NL:HR:2017:78, rechtsoverweging 2.3.2 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Indien in geschil is of de desbetreffende auto ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept (HR 21 september 2018, nr. 17/02947, ECLI:NL:HR:2018:1695).
4.3
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd dat de auto na de vervaardiging ervan meer dan nauwelijks in gebruik is geweest. Redengevend hiervoor is dat (i) de auto op 26 februari 2014 in Duitsland is geregistreerd en tot de openbare weg is toegelaten, (ii) één dag later, 27 februari 2014, aangifte BPM is gedaan en (iii) de auto op dat moment slechts negen kilometer heeft gereden.
4.4
Het Hof komt tot de conclusie dat er sprake is van een nieuwe personenauto. Het feit dat de auto eerder in Duitsland was geregistreerd, leidt niet tot een andere conclusie.
4.5
Voor zover belanghebbende een beroep heeft gedaan op toepassing van het met ingang van 16 juni 2010 ingetrokken begunstigende beleid zoals verwoord in paragraaf 7.5.2. van het Besluit van 23 december 1992, nr. VB92/2876, later gewijzigd in zogenoemde Leidraad BPM 2006, faalt dit. De Leidraad BPM 2006 was ten tijde van de voldoening op aangifte van de auto ingetrokken en vervangen door het Kaderbesluit bpm waarbij de minister van Financiën het begunstigende beleid niet heeft willen voortzetten (HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79, rechtsoverweging 2.4.2). De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
– bevestigt de uitspraak op bezwaar, en
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade van € 1.000, vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 24 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2018
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 november 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.