ECLI:NL:GHARL:2018:9989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.232.490
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Sekeris
  • Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van beroepschrift in hoger beroep tegen beslissing kantonrechter

In deze zaak gaat het om de tijdige indiening van een beroepschrift in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had op 18 december 2017 de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij ook een verzoek om proceskostenvergoeding is gedaan. De zaak is behandeld op 2 november 2018.

De kern van de zaak draait om de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. De gemachtigde stelt dat het beroepschrift op 6 januari 2017 ter post is bezorgd, maar het is pas op 3 mei 2017 door de CVOM ontvangen. Het hof oordeelt dat, hoewel aannemelijk is dat het poststuk op 6 januari 2017 is verzonden, niet kan worden vastgesteld dat dit het beroepschrift betrof. De gemachtigde heeft niet kunnen aantonen dat het beroepschrift binnen de gestelde termijn door de CVOM is ontvangen.

Het hof concludeert dat de niet-tijdige ontvangst van het beroepschrift voor rekening en risico van de verzender komt. Er zijn geen omstandigheden gebleken die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom vernietigt het hof de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

WAHV 200.232.490
16 november 2018
CJIB 202982340
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 18 december 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ( [C] rechtsbijstand),
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 247,50.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Daarnaast is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 november 2018. De gemachtigde is verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [E] .

Beoordeling

Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.
De inleidende beschikking is op 25 november 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 6 januari 2017. In het dossier bevindt zich een afschrift van het administratief beroepschrift, gedateerd 6 januari 2017, dat blijkens een stempel op
3 mei 2017 door de officier van justitie is ontvangen.
3. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat wel aannemelijk is geworden dat er op 6 januari 2017 een poststuk is verzonden, maar niet dat dit het beroepschrift tegen inleidende beschikking betrof. Hoewel het kenmerk van het poststuk overeenkomt met de laatste vier cijfers van het CJIB-nummer, is de inhoud van de brief niet gebleken. Het administratief beroepschrift is dan ook te laat ingediend.
4. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat hij bij de kantonrechter heeft aangetoond dat het aangeboden en verzonden poststuk van 6 januari 2017 het beroepschrift tegen de inleidende beschikking betrof. Hij heeft in de vorm van een PDF-bestand met het betreffende kenmerk van het poststuk een ontvangstbevestiging gekregen, waaruit volgt dat het document naderhand niet meer gewijzigd kan worden. Het administratief beroepschrift is vervolgens nogmaals als bijlage van de brief van 2 mei 2017, waarin erop wordt gewezen dat de beslistermijn van de officier van justitie is verstreken, verstuurd en dat is dus op 3 mei 2017 door de CVOM ontvangen.
5. Het hof is van oordeel dat op grond van de door de gemachtigde overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat de gemachtigde het administratief beroepschrift op 6 januari 2017 en dus tijdig ter post heeft bezorgd en ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het verzonden poststuk het administratief beroepschrift betrof. Echter, niet gebleken is dat het beroepschrift binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn door de CVOM is ontvangen. Blijkens het dossier is het beroepschrift niet eerder ontvangen dan op 3 mei 2017, zulks als bijlage bij de brief van de gemachtigde van 2 mei 2017.
6. Voor zover de niet tijdige ontvangst van het beroepschrift te wijten is aan fouten die tijdens het verzendproces zijn gemaakt, komt dat voor rekening en risico van de verzender van het poststuk. Indien de gemachtigde meent dat door de CVOM fouten zijn gemaakt bij de inboeking en verwerking van het beroepschrift, is het aan hem om dat aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat - zo begrijpt het hof - de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM ter zitting van de kantonrechter heeft beaamd dat het een keer is voorgekomen dat aangetekende post van de gemachtigde in een verkeerd dossier terecht is gekomen, is daartoe onvoldoende.
7. Omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, zijn overigens niet gebleken. Daarmee heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie tot het niet-ontvankelijk verklaren van het administratief beroep, onjuist is. De beslissing van de kantonrechter dient om die reden vernietigd te worden.
8. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal daar het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
9. Het hof ziet in het vorenstaande geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.