ECLI:NL:GHARL:2019:10051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
21-005579-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel misbruik van een minderjarige stiefdochter met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1976, is beschuldigd van seksueel misbruik van zijn 12-jarige stiefdochter. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde strafmodaliteit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd wat betreft de bewezenverklaring, maar heeft de straf aangepast. De verdachte heeft zich vrijwillig gemeld bij de politie en heeft een langdurige ambulante behandeling ondergaan. Ondanks deze strafmatigende factoren oordeelt het hof dat de ernst van het bewezen verklaarde, in het bijzonder de aard van het misbruik, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het hof legt een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en bevestigt de overige onderdelen van het vonnis. De verdachte moet zich ook melden bij de Verslavingszorg Noord-Nederland. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005579-18
Uitspraak d.d.: 21 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 oktober 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-930333-16 en 18-930023-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bewezenverklaring van het in de zaak met het parketnummer 18-930333-16 onder 2 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, waaraan de bijzondere voorwaarde dient te worden verbonden dat verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 9 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, vrijgesproken van het in de zaak met het parketnummer 18-930333-16, onder
1 primair en subsidiair ten laste gelegde, en het in de zaak met het parketnummer
18-930023-18 onder 1 en 2, in alle varianten, ten laste gelegde.
Voor zover het hoger beroep gericht is tegen deze vrijspraken wordt verdachte daarin niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het in de zaak met het parketnummer
18-930333-16 onder 2 primair ten laste gelegde - het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit seksueel binnendringen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, met de strafverzwarende omstandigheid ex artikel 248, lid 2, Sr. en meermalen gepleegd - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd zijn, naast de algemene voorwaarden, diverse bijzondere voorwaarden verbonden.
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank vastgestelde bewezenverklaring, de daartoe gebezigde bewijsoverwegingen en -middelen en de kwalificatie. Het vonnis zal daarom op die punten worden bevestigd.
Ten aanzien van de op te leggen straf komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte, zoals hierboven vermeld, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze sanctie is in het betreffende vonnis - onder meer - als volgt gemotiveerd:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig seksueel misbruik van zijn stiefdochter, die behoorde tot zijn gezin en die hij toen verzorgde. Door zijn handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid en vertrouwen van zijn stiefdochter beschaamd. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren en heeft daardoor de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn stiefdochter op ernstige wijze geschonden. De algemene ervaring leert dat de gevolgen van dergelijk misbruik ernstige schadelijke effecten hebben op de ontwikkeling van het slachtoffer en op het vertrouwen dat het slachtoffer in haar omgeving heeft. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Ook weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij zichzelf heeft aangegeven bij de politie en dat hij vrijwillig een intensieve ambulante behandeling bij de AFPN heeft ondergaan naar aanleiding van het door hem gepleegde feit. Daarnaast heeft de psycholoog De Jonge in de rapportage aangegeven dat het - in geval van de hierboven vermelde bewezenverklaring - gaat om een incidentele gebeurtenis (gericht op het pleasen van de ander of het opgewonden raken van de handelingen van de ander) waarbij sprake zou kunnen zijn geweest van een sociale angststoornis en problemen met het gebruik van alcohol.
Het hof verenigt zich met de inhoud van vorenstaande strafmotivering.
Uit de door de verdediging ingediende appelschriftuur en uit hetgeen ter terechtzitting van het hof van 7 november 2019 door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht blijkt dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de in eerste aanleg toegepaste strafmodaliteit en - meer in het bijzonder - tegen het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf. Daartoe is aangevoerd - naast de in bovenstaande strafmotivering reeds genoemde strafmatigende factoren - dat verdachte de zorg heeft voor zijn 15-jarige, thans bij hem inwonende zoon en dat hij het bedrijf [bedrijf] , nagenoeg een eenmansbedrijf, draaiende dient te houden. Voorts is hij mantelzorger voor zijn moeder. Met zijn gewezen partner, de moeder van het slachtoffer, is een maandelijks door verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag overeengekomen, waarover zij op haar achttiende jaar kan beschikken.
Het hof stelt vast dat het om te respecteren belangen gaat en dat verdachte op verschillende wijzen blijk heeft gegeven van zijn spijt en goede wil.
Het hof heeft voorts gelet op het bepaalde in artikel 22b, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van een veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. De bewezenverklaring ziet op een feit dat strafbaar is gesteld in artikel 245 Sr, welk artikel een strafmaximum kent van acht jaren. Daarnaast is in de bewezenverklaring sprake van de strafverhogende bepaling van artikel 248, tweede lid, Sr., nu verdachte het slachtoffer verzorgde als behorend tot zijn gezin. Voornoemd strafmaximum kan in dat geval met een derde worden verhoogd. Dat in deze zaak sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, een cumulatief vereiste in het betreffende lid van artikel 22b Sr, behoeft geen nader betoog.
Daargelaten voornoemde wettelijke beperking acht het hof oplegging van een andersoortige sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, niet aan de orde. Op de door verdachte overtreden strafrechtelijke norm kan uit het oogpunt van vergelding niet anders worden gereageerd dan met een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het gaat om een meisje dat in de pleegperiode net twaalf jaar was geworden en door verdachte, als haar stiefvader, had moeten worden beschermd. Het hof neemt in aanmerking dat er volledige geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden. De jurisprudentie, waarop de raadsvrouw heeft gewezen, doorstaat naar het oordeel van het hof de vergelijking met de hier ter beoordeling staande zaak niet.
Dat het hof de eerdergenoemde strafmatigende factoren mee zal wegen komt tot uiting in de relatief beperkte duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf .
Deze duur moet voor wat betreft de verplichtingen van verdachte in redelijkheid door hem te overbruggen zijn.
Het aanzienlijke voorwaardelijk deel dient niet alleen om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de proeftijd van drie jaren opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten van welke aard dan ook, maar tevens om aan de daarbij behorende proeftijd van drie jaren een bijzondere voorwaarde te verbinden. De 'medische afsluitbrief' van de GGZ Drenthe van 6 augustus 2019 is weliswaar positief van toon, maar het hof acht enigerlei vorm van toezicht door en steun van de Verslavingszorg Noord-Nederland niettemin aangewezen. Het hof heeft daarbij gelet op de door de GZ-psycholoog geconstateerde problemen op sociaal en emotioneel gebied, waarmee verdachte - naast fors alcoholgebruik - in elk geval tot voor kort te kampen heeft gehad. Indien de reclassering aanleiding ziet om een ambulante behandeling te entameren, kunnen daartoe de nodige stappen worden ondernomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de duur van de op te leggen straf en de bijzondere voorwaarden en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de Verslavingszorg Noord-Nederland, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht. Indien de reclassering aanleiding ziet voor het (opnieuw) opstarten van een ambulante behandeling dienen de daartoe benodigde stappen te worden ondernomen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 21 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.