ECLI:NL:GHARL:2019:10210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.256.506
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beëindiging onderhoudsverplichting na huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de alimentatieverplichting jegens de vrouw, verweerster in hoger beroep, op nihil te stellen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. De vrouw had echter de stellingen van de man gemotiveerd betwist door middel van een groot aantal bewijsstukken, waaronder jaarrekeningen en belastingaangiften. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat de vrouw meer inkomen had dan zij had opgegeven. De observaties van een privé detective werden als onvoldoende representatief beschouwd en de berekeningen van de man waren te speculatief. Het hof concludeerde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een hernieuwde beoordeling van de alimentatie rechtvaardigde. Bovendien werd vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man per datum van het huwelijk van de vrouw in 2019 was geëindigd, conform artikel 1:160 BW. De bestreden beschikking van de rechtbank werd vernietigd, en het verzoek van de man om de alimentatie op nihil te stellen werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.506
(zaaknummer rechtbank Overijssel 219420)
beschikking van 26 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Maalsen te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 18 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 15 maart 2019;
  • het verweerschrift met producties 1 en 2;
  • een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 15 augustus 2019 met producties 3 tot en met 5;
  • een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 24 september 2019 met producties 6 en 7;
  • een journaalbericht van mr. Maalsen van 26 september 2019 met producties 5 tot en met 7.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is van de zijde van de vrouw verschenen [C] , tolk in de Russische taal (tolkenpasnummer [000] ).
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Maalsen een pleitnota van zes A4-tjes overgelegd. Aangezien het overleggen van een pleitnota van deze omvang in strijd is met artikel 1.4.11 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, heeft het hof geen kennisgenomen van dit stuk. Aan mr. Maalsen is vervolgens conform artikel 1.4.4 van dit procesreglement de gelegenheid geboden om gedurende tien minuten te pleiten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 te [B] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 14 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Van voornoemde beschikking maakt deel uit het tussen partijen op 16 juli 2011 ondertekende convenant (hierna ook te noemen: het convenant), waarin onder meer het volgende staat vermeld, voor zover van belang:
“Artikel 1. PARTNERALIMENTATIE
1.1
De man zal met ingang van de eerste van de maand, volgend op de dag dat de vrouw haar intrek in haar nieuwe woning heeft genomen en tot drie jaren nadien, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.500,- per maand.
Vervolgens zal de man gedurende vijf jaren een bedrag van € 1.200,- per maand aan alimentatie voldoen.
[…]
1.3
In de eerste drie jaren zullen de inkomsten van de vrouw boven de € 450,- bruto per maand in mindering worden gebracht op de alimentatie. In de daarop volgende vijf jaren zullen de inkomsten van de vrouw boven de € 750,- bruto per maand in mindering worden gebracht op de alimentatie.”
3.4
De vrouw is [in] 2019 gehuwd. De man is per voornoemde datum gestopt de hiervoor onder 3.3 genoemde maandelijkse onderhoudsbijdrage aan de vrouw te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In het inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 21 juni 2018, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en met ingang van 1 januari 2014, althans met ingang van datum indiening van het verzoekschrift, op nihil te stellen althans op een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist mag blijken;
te bepalen dat hij wordt ontheven van zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw in de toekomst;
de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en de proceskosten gecompenseerd.
4.3
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende, voor zover nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden:
  • te bepalen dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek;
  • de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en met ingang van 1 januari 2014, althans met ingang van datum verzoek in eerste aanleg, op nihil te stellen, althans op een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
  • te bepalen dat hij wordt ontheven van zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw voor de toekomst, en
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedures.
4.4
De vrouw voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking, mogelijk onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Indien een verzoeker in rechte aanvoert dat zich sedert de overeenkomst/beslissing waarvan wijziging wordt verzocht een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt, is de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. Ingeval de rechter vervolgens vaststelt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden dient een afwijzing van het verzoek te volgen.
5.2
Nu de man aan zijn inleidende verzoek ten grondslag heeft gelegd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden is hij ontvankelijk is zijn verzoek en heeft de rechtbank ten onrechte de man in zijn inleidende verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
5.3
Vervolgens is aan de orde de vraag of zich na de overeenkomst/beslissing waarvan wijziging wordt verzocht een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan.
5.4
De man stelt zich op het standpunt dat sprake is van wijziging van omstandigheden op grond waarvan de tussen partijen overeengekomen alimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Volgens de man heeft de vrouw onjuiste informatie verstrekt over de hoogte van haar inkomen. De man stelt hiertoe dat de vrouw meer inkomen uit de door haar geëxploiteerde schoonheidssalon heeft dan uit de stukken blijkt. Volgens de man heeft de vrouw daarnaast bepaalde (contante) inkomsten bewust buiten de boeken gehouden. Hij heeft een privé detective ingeschakeld om zijn standpunt te onderbouwen. De privé detective heeft gedurende drie korte periodes, namelijk van 6 tot en met 10 maart 2018, van 10 tot en met 18 april 2018 en van 7 tot en met 11 augustus 2018, geobserveerd hoeveel mensen in de schoonheidssalon van de vrouw zijn geweest. Volgens de man tonen deze observaties aan dat de door de vrouw overgelegde (financiële) gegevens niet overeenkomen met de daadwerkelijk door de vrouw gerealiseerde omzet. De man stelt dat de vrouw meer declarabele uren heeft gemaakt dan zij heeft opgegeven. De vrouw heeft nagelaten om volledig inzicht in haar inkomsten te verschaffen, aldus nog steeds de man. De man heeft eigen berekeningen gemaakt van de door hem geschatte omzet van de onderneming van de vrouw. Hij heeft de omzet berekend aan de hand van de inkoopwaarde van de totale omzet. Volgens de man bedraagt de omzet op basis van deze berekening in 2014 € 29.376,-, in 2015 € 40.657,-, in 2016 € 53.990,-, in 2017 € 63.857,- en in 2018 € 83.543,-. Onder verwijzing naar die berekeningen stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw voldoende inkomsten uit onderneming heeft gegenereerd om volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en dat de vrouw daarom ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op de in het convenant overeengekomen alimentatiebijdrage.
Aangezien de man sinds 2014 aan de vrouw herhaaldelijk heeft verzocht om inzage in haar financiële gegevens te verschaffen en de vrouw steeds heeft nagelaten om dit te doen, verzoekt de man de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht, met ingang van 1 januari 2014, op nihil te stellen.
5.5
De vrouw betwist de stellingen van de man gemotiveerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de vrouw een groot aantal bewijsstukken overgelegd, zoals de jaarrekeningen over de jaren 2012 tot en met 2018, de aangiften en aanslagen IB over de jaren 2013 tot en met 2015, grootboekmutatiekaarten over de jaren 2013 tot en met 2018, een grote hoeveelheid facturen en een kopie van haar zakelijke agenda. De vrouw stelt zich op het standpunt dat van de gegevens uit de jaarrekeningen, die door de boekhouder zijn opgemaakt, dient te worden uitgegaan. Er is geen sprake van zwarte inkomsten. De belastingdienst heeft naar aanleiding van een fraudemelding door de man onderzoek naar de onderneming van de vrouw verricht en uit dit onderzoek zijn geen fraudedelicten naar voren gekomen, aldus nog steeds de vrouw.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw de stellingen van de man door middel van overlegging van een groot aantal bewijsstukken gemotiveerd heeft betwist, is het aan de man om nader te stellen en zo nodig te bewijzen dat het inkomen van de vrouw zoveel hoger is dan uit de jaarrekeningen van de vrouw volgt, dat nihilstelling van de partneralimentatie is gerechtvaardigd.
Het hof stelt voorop dat de periodes van de observaties door de privé detective kort zijn, te weten zich uitstrekken over een periode van slechts 19 dagen in het jaar 2018, en daardoor niet representatief zijn voor een geheel jaar van 365 dagen, laat staan dat daaraan tevens (zonder meer) conclusies kunnen worden verbonden voor de jaren 2014 tot en met 2017 en 2019. Bovendien zeggen deze observaties niets over de declarabele uren van de vrouw en de jaarlijkse omzet uit haar onderneming. Voor zover uit de observatiebevindingen al kan worden afgeleid dat de vrouw meer klanten heeft dan uit haar agenda blijkt, is niet komen vast te staan dat de omzet uit onderneming van de vrouw in werkelijkheid (aanmerkelijk) hoger is dan de omzet die uit de door de vrouw overgelegde jaarstukken blijkt. Ook de door de man gemaakte berekeningen van de hoogte van de omzet van de onderneming van de vrouw komt onvoldoende gewicht toe, nu deze berekeningen zijn gebaseerd op eigen aannames en vermoedens en op extrapolaties over de verschillende jaren. De omzetberekeningen zijn daarom naar het oordeel van het hof te speculatief om als basis te kunnen dienen voor een oordeel van het hof over de hoogte van de partneralimentatie.
De observatiebevindingen en de door de man gehanteerde berekeningsmethode acht het hof dan ook onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de vrouw in werkelijkheid meer inkomen vanuit haar onderneming heeft gegenereerd dan uit de door haar overgelegde jaarstukken blijkt.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had van de man mogen worden verwacht dat hij zijn stelling, dat er omzet uit de boeken zou zijn gehouden, nader zou onderbouwen, hetgeen hij evenwel onvoldoende heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling, dat de vrouw dusdanige hoge inkomsten uit haar onderneming heeft ontvangen dat de partneralimentatie (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014) op nihil dient te worden gesteld, onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de vrouw niet het rapport van de Belastingdienst heeft overlegd, waaruit volgens de vrouw zou moeten volgen dat uit het onderzoek van de fiscus geen fraudedelicten naar voren zijn gekomen, doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de vrouw overgelegde jaarcijfers en gaat uit van de juistheid van de door de vrouw overgelegde jaarrekeningen, die door de boekhouder zijn opgemaakt conform de beginselen van goed koopmansgebruik.
Ook voor het overige heeft de man geen, dan wel onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de partneralimentatie op nihil dient te worden gesteld.
5.7
Concluderend is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
Einde onderhoudsverplichting
5.8
Ingevolge artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenwonen met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep onbetwist gesteld dat zij [in] 2019 is gehuwd, waaraan partijen beiden - terecht - de conclusie verbinden dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw per voornoemde datum is geëindigd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen afwijzen en bepalen dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van de datum van het huwelijk van de vrouw, te weten [in] 2019, is geëindigd.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide procedures compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 18 januari 2019, en opnieuw beschikkende;
wijst af het verzoek van de man om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011, waarvan deel uitmaakt het door partijen op 16 juli 2011 ondertekende convenant, met ingang van 7 juni 2019 en bepaalt dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van die datum is geëindigd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, C.J. Laurentius-Kooter en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 26 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.