Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw de stellingen van de man door middel van overlegging van een groot aantal bewijsstukken gemotiveerd heeft betwist, is het aan de man om nader te stellen en zo nodig te bewijzen dat het inkomen van de vrouw zoveel hoger is dan uit de jaarrekeningen van de vrouw volgt, dat nihilstelling van de partneralimentatie is gerechtvaardigd.
Het hof stelt voorop dat de periodes van de observaties door de privé detective kort zijn, te weten zich uitstrekken over een periode van slechts 19 dagen in het jaar 2018, en daardoor niet representatief zijn voor een geheel jaar van 365 dagen, laat staan dat daaraan tevens (zonder meer) conclusies kunnen worden verbonden voor de jaren 2014 tot en met 2017 en 2019. Bovendien zeggen deze observaties niets over de declarabele uren van de vrouw en de jaarlijkse omzet uit haar onderneming. Voor zover uit de observatiebevindingen al kan worden afgeleid dat de vrouw meer klanten heeft dan uit haar agenda blijkt, is niet komen vast te staan dat de omzet uit onderneming van de vrouw in werkelijkheid (aanmerkelijk) hoger is dan de omzet die uit de door de vrouw overgelegde jaarstukken blijkt. Ook de door de man gemaakte berekeningen van de hoogte van de omzet van de onderneming van de vrouw komt onvoldoende gewicht toe, nu deze berekeningen zijn gebaseerd op eigen aannames en vermoedens en op extrapolaties over de verschillende jaren. De omzetberekeningen zijn daarom naar het oordeel van het hof te speculatief om als basis te kunnen dienen voor een oordeel van het hof over de hoogte van de partneralimentatie.
De observatiebevindingen en de door de man gehanteerde berekeningsmethode acht het hof dan ook onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de vrouw in werkelijkheid meer inkomen vanuit haar onderneming heeft gegenereerd dan uit de door haar overgelegde jaarstukken blijkt.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had van de man mogen worden verwacht dat hij zijn stelling, dat er omzet uit de boeken zou zijn gehouden, nader zou onderbouwen, hetgeen hij evenwel onvoldoende heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling, dat de vrouw dusdanige hoge inkomsten uit haar onderneming heeft ontvangen dat de partneralimentatie (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014) op nihil dient te worden gesteld, onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de vrouw niet het rapport van de Belastingdienst heeft overlegd, waaruit volgens de vrouw zou moeten volgen dat uit het onderzoek van de fiscus geen fraudedelicten naar voren zijn gekomen, doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de vrouw overgelegde jaarcijfers en gaat uit van de juistheid van de door de vrouw overgelegde jaarrekeningen, die door de boekhouder zijn opgemaakt conform de beginselen van goed koopmansgebruik.
Ook voor het overige heeft de man geen, dan wel onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de partneralimentatie op nihil dient te worden gesteld.