ECLI:NL:GHARL:2019:10263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
Wahv 200.231.476/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
  • M. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende administratieve sanctie voor rijden door rood licht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter die het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond had verklaard. De betrokkene was beboet voor het rijden door rood licht op 26 januari 2017. De gemachtigde voerde aan dat de officier van justitie niet tijdig de zaakstukken had overgelegd en dat er strijd was met artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet had voldaan aan zijn informatieverplichting, wat leidde tot de vernietiging van de beslissing van de kantonrechter. Het hof concludeerde dat de betrokkene terecht was beboet voor het rijden door rood licht, ondanks de argumenten van de gemachtigde over de zichtbaarheid van het verkeerslicht en de ijking van de apparatuur. Het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.231.476/01
CJIB-nummer
: 204869606
Uitspraak d.d.
: 29 november 2019
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 3 januari 2018, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is [B] , kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat de officier van justitie niet tijdig de zaakstukken heeft overgelegd. Bij het instellen van administratief beroep is verzocht om toezending van het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging, maar deze zijn pas toegestuurd door de kantonrechter nadat beroep was ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in administratief beroep verzocht heeft om hem in kopie het procesdossier toe te sturen. Uit de stukken van het dossier kan niet worden afgeleid dat de officier van justitie aan dit verzoek gevolg heeft gegeven. Weliswaar wordt in een brief van de CVOM aan de gemachtigde van 29 mei 2017, inzake het inplannen van een (telefonische) hoorzitting, aangegeven dat de gemachtigde daarbij voor de zaken genoemd in de bijlage de gegevens ontvangt die de CVOM op dat moment in bezit heeft, maar uit deze brief blijkt niet welke informatie dat is en evenmin kan op basis van de stukken in het dossier worden vastgesteld of die informatie daadwerkelijk aan de gemachtigde is verzonden.
4. Voorgaande houdt in dat niet is gebleken dat de officier van justitie heeft voldaan aan zijn informatieverplichting, zodat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en ook deze beslissing vernietigen. De overige tegen deze beslissingen aangevoerde bezwaren behoeven daarmee geen bespreking meer.
5. Thans staan ter beoordeling van het hof de namens de betrokkene aangevoerde bezwaren tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 230,- is opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 januari 2017 om 15:27 uur op de N349 te Almelo met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
6. De gemachtigde ontkent dat de betrokkene door rood is gereden, hetgeen wordt ondersteund door wat op de foto's is te zien. De voorwielen van het voertuig zijn al over de stopstreep heen op het moment dat de foto is genomen, toen het rode licht 0,2 seconden op rood stond, wat suggereert dat de auto al over de stopstreep heen was voordat het licht op rood sprong. Indien het hof desondanks van mening is dat er door rood licht heen is gereden, kan dit de betrokkene niet worden verweten. Op de bewuste dag scheen de zon vol van achteren op het verkeerslicht zodat de lichten niet goed zichtbaar waren. Met name een geel licht is dan niet goed te zien. Daarnaast klopt de ijking volgens de gemachtigde niet. De serienummers op de foto zijn niet gelijk, hetgeen een aanwijzing is dat de gehanteerde apparatuur niet als set is geijkt. Er staat 60034/60403 in plaats van 60403/60403. De gemachtigde wijst daarbij op de op rechtspraak.nl gepubliceerde arresten van het hof met de vindplaatsen ECLI:NL:GHARL:2012:BZ6620, -2017:1777, - 2017:4167.
7. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"De overtreding is met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto's vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het rode licht reeds 0,2 seconden.
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. De tijdsduur van de geellichtfase is op de foto vermeld. (…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd door middel van goedgekeurde radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal."
9. In het dossier bevinden zich verder foto's van de gedraging. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig van de betrokkene ter plaatse rijdt en dat het voor hem geldende verkeerslicht rood licht uitstraalt. De voorwielen van het voertuig bevinden zich net voorbij de stopstreep. Het verkeerslicht staat op dat moment reeds 0,2 seconden op rood. Op de tweede foto, die 1,56 seconden later is genomen, is te zien dat het voertuig het verkeerslicht is gepasseerd en verder de kruising op is gereden. De geeltijd bij het desbetreffende verkeerslicht bedroeg 4,0 seconden.
10. Op basis van de stukken in het dossier stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. Immers, ook als wordt aangenomen dat het verkeerslicht pas op rood ging toen de voorkant van het voertuig de stopstreep reeds was gepasseerd, moet niettemin worden geconcludeerd dat het voertuig van de betrokkene door rood is gereden (vgl. HR 1 juli 1982, VR 1983, 23).
11. Het verweer dat de apparatuur niet (correct)is geijkt, nu het nummer van de camera en van de antenne-eenheid niet identiek zijn, mist doel. Uit de foto van de gedraging blijkt dat de camera en de antenne-eenheid hier elk over een uniek nummer beschikken. Dat is niet ongebruikelijk (vgl. het arrest van het hof van 14 mei 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:4377). Voor het overige ziet het hof in de enkele suggestie dat de gebruikte apparatuur niet (correct) zou zijn geijkt geen aanleiding om te betwijfelen dat dit, zoals in het zaakoverzicht is vermeld, wél het geval was.
12. Ter beoordeling van het hof is nu of, hoewel vaststaat dat de gedraging is verricht, toch moet worden geoordeeld dat in dit geval ten onrechte een sanctie is opgelegd aan de betrokkene.
13. Gelet op het door de gemachtigde opgeworpen verweer overweegt het hof dat, het bepaalde in artikel 68, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 in aanmerking genomen, in het algemeen mag worden verwacht dat een bestuurder te allen tijde in staat is het voertuig tijdig en op verantwoorde wijze voor een verkeerslicht tot stilstand te brengen. Van een bestuurder mag men immers verwachten dat hij anticipeert op een verkeerslicht dat hij nadert en zijn snelheid zodanig aanpast dat tijdig kan worden gestopt. Dit geldt temeer als de bestuurder vanwege een bepaalde stand van de zon slecht zicht heeft op de lichten van het verkeerslicht. Indien een driekleurig verkeerslicht geel licht uitstraalt, houdt dit in beginsel in dat moet worden gestopt. Slechts indien men op dat moment het verkeerslicht zo dicht genaderd is dat stoppen niet meer mogelijk is, mag men doorrijden. Indien de betrokkene niet tijdig op een verantwoorde wijze heeft kunnen stoppen voor het verkeerslicht, heeft hij zijn snelheid kennelijk in onvoldoende mate aangepast.
14. Voorgaande leidt tot de conclusie dat aan de betrokkene terecht een sanctie is opgelegd voor het rijden door rood licht. Het beroep tegen de inleidende beschikking zal dan ook ongegrond worden verklaard.
15. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.