ECLI:NL:GHARL:2019:10378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
200.266.270/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [het kind], die op 28 november 2016 onder toezicht was gesteld van de Jeugdbescherming. De moeder van [het kind] was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter van 13 augustus 2019, die de Jeugdbescherming machtigde om [het kind] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. De moeder was het niet eens met deze beslissing en verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De moeder en de vader van [het kind] hebben samen het gezag over hun kind, dat geboren is in 2014. De kinderrechter had eerder al zorgen geuit over de opvoedsituatie van [het kind], wat leidde tot de ondertoezichtstelling en uiteindelijk de uithuisplaatsing. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 november 2019 was de moeder aanwezig met haar advocaat, terwijl de vader niet kwam opdagen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoeding van [het kind] door de moeder gerechtvaardigd zijn. Er zijn meerdere zorgen geuit door begeleiders van de moeder en scholen over de hygiëne, structuur, en de omgang van de moeder met [het kind]. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind]. De moeder heeft in het verleden hulp ontvangen, maar heeft niet adequaat samengewerkt met hulpverleners. Het hof oordeelt dat de situatie van de moeder nog steeds zorgwekkend is en dat het in het belang van [het kind] is dat zij in het pleeggezin blijft wonen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.270
(zaaknummer rechtbank Gelderland 356812)
beschikking van 3 december 2019
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant(de Jeugdbescherming),
gevestigd in ‘s-Hertogenbosch,
verweerster in hoger beroep.

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 13 augustus 2019 een beslissing genomen. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1.
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 september 2019;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming van 27 september 2019, waarin staat dat de raad niet bij de zitting aanwezig zal zijn;
  • het verweerschrift van de Jeugdbescherming met producties.
2.2.
De zitting bij het hof was op 5 november 2019. De moeder is die dag samen met haar advocaat gekomen. Namens de Jeugdbescherming is [vertegenwoordiger van de GI] gekomen. De heer [A.] (de vader) heeft wel een uitnodiging voor de zitting gekregen, maar is niet gekomen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . De ouders hebben samen het gezag over [het kind] .
3.2.
De kinderrechter heeft [het kind] op 28 november 2016 onder toezicht gesteld van de Jeugdbescherming. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd en loopt tot 28 november 2019.

4.Waar het nu over gaat

4.1.
De kinderrechter heeft op 13 augustus 2019 aan de Jeugdbescherming machtiging verleend om [het kind] uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 13 augustus 2019 tot 28 november 2019. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing (de uithuisplaatsing) uitgevoerd mag worden, ook als er hoger beroep is ingesteld.
4.2.
Sinds 29 augustus 2019 verblijft [het kind] in het pleeggezin van de familie [B.] .
4.3.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 13 augustus 2019. Zij verzoekt de uithuisplaatsing van [het kind] te beëindigen, het verzoek van de Jeugdbescherming om [het kind] uit huis te plaatsen af te wijzen en de uithuisplaatsing van [het kind] in het pleeggezin onmiddellijk te beëindigen.
4.4.
De Jeugdbescherming is het niet eens met dit verzoek van de moeder in hoger beroep en vraagt dit verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1.
De Jeugdbescherming kan aan de kinderrechter vragen of zij [het kind] uit huis mag plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
5.2.
Op 28 november 2019 is de uithuisplaatsing verlopen. Toch zal het hof toetsen of de kinderrechter [het kind] terecht uit huis heeft geplaatst. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In artikel 8 EVRM staat het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
Wat het hof vindt
5.3.
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat [het kind] terecht uit huis is geplaatst in een pleeggezin. Het hof neemt de motivering van de rechtbank, na eigen onderzoek over en sluit zich daarbij aan. Daarnaast vindt het hof nog het volgende van belang.
5.4.
In 2016 heeft de raad voor de kinderbescherming (de raad) onderzoek gedaan naar de situatie bij de moeder. De raad komt in zijn rapport van 8 november 2016 tot de conclusie dat er veel zorgen zijn over de situatie waarin [het kind] opgroeit. Hoewel sinds 28 november 2016 een gezinsvoogd bij het gezin van de moeder is betrokken, blijven er zorgen bestaan over de situatie van de moeder. Tijdens de zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de moeder de afgelopen tijd 34 keer met [het kind] is verhuisd. Dit heeft voor [het kind] tot gevolg dat zij steeds heel kort op dezelfde plek blijft. Iedere keer als zij net aan een plek gewend raakt, moet zij alweer verhuizen en dit is niet goed voor [het kind] . Sinds de ondertoezichtstelling heeft de moeder op verschillende plekken gewoond waar begeleiding aanwezig was. De begeleiders van al die verschillende woonplekken hebben de gezinsvoogd laten weten dat zij zich zorgen maken over de situatie waarin [het kind] opgroeit. De laatste plek waar de moeder met [het kind] gewoond heeft is bij De Kroon. De moeder en [het kind] hebben daar gewoond vanaf januari 2019 tot aan het moment van de uithuisplaatsing.
5.5.
Volgens de moeder is niet gebleken dat er grote zorgen waren tijdens de periode dat zij met [het kind] bij De Kroon woonde. De uithuisplaatsing is volgens haar gebaseerd op oude en achterhaalde informatie.
Hiermee is het hof het niet eens. De gezinsvoogd heeft regelmatig contact gehad met de begeleiders van De Kroon. De gezinsvoogd heeft misschien niet alle informatie schriftelijk gekregen, maar, naar blijkt uit het overzicht contactjournaals van de Jeugdbescherming, heeft De Kroon in ieder geval mondeling verschillende keren zorgen benoemd over de moeder. De Kroon heeft deze zorgen gekregen door de gesprekken die de begeleiders met de moeder hebben gehad en door de moeder te observeren. De zorgen waren uiteindelijk zo groot dat De Kroon op 26 juli 2019 tegen de gezinsvoogd heeft gezegd dat de Jeugdbescherming de veiligheid van [het kind] niet langer kon garanderen.
5.6.
De zorgen die De Kroon noemt, zijn ook genoemd door de begeleiders van de eerdere woonplekken waar de moeder met [het kind] heeft gewoond. Steeds komen er zorgen naar voren over de mogelijkheden van de moeder om [het kind] op te voeden.
Eén zorg die wordt genoemd is de hygiëne. Voor [het kind] is het belangrijk om in een veilige en schone omgeving op te groeien. De begeleiders geven aan dat het moeilijk is voor de moeder om haar slaapkamer en die van [het kind] netjes te houden. Het is er erg rommelig en vies; overal liggen spullen en etensresten. Door alle rommel is het zelfs voorgekomen dat de moeder op een lamp is gaan staan, waarbij zij zichzelf ernstig heeft verwond. De rommel kan dus ook voor [het kind] gevaarlijke situaties opleveren.
Een tweede zorg die wordt genoemd is het ontbreken van structuur en rust voor [het kind] in de opvoedingssituatie bij de moeder. Voor [het kind] is het (bijvoorbeeld) belangrijk op vaste tijden te eten en naar bed te gaan. Zo weet [het kind] waar zij aan toe is en krijgt zij de rust die zij nodig heeft om goed te kunnen opgroeien. Voor de moeder is het echter erg moeilijk gebleken dit [het kind] te bieden. Zo wordt bij de moeder niet op vaste tijden gegeten en wordt er vooral ongezond gegeten. Ook heeft de moeder een druk sociaal leven, waarbij zij [het kind] vaak meeneemt, ook op tijden dat [het kind] eigenlijk in bed zou moeten liggen.
Een derde zorg is het gebit van [het kind] . [het kind] heeft lange tijd zichtbaar last gehad van haar gebit. Op vragen van de gezinsvoogd antwoordde de moeder dat zij afspraken bij de tandarts had gemaakt. Niet duidelijk is of deze afspraken zijn doorgegaan en wat de tandarts aan behandelingen heeft voorgesteld. Wel staat vast dat [het kind] zodanig last bleef houden van haar gebit dat zij alleen zacht voedsel kon eten. In het pleeggezin bleek dat [het kind] zeven gaatjes had die gevuld moesten worden.
Een vierde zorg is de manier waarop de moeder met [het kind] omgaat. Zij kan het ene moment boos reageren en het andere moment juist heel lief. Hierdoor is het voor [het kind] niet duidelijk op welke manier haar moeder op haar zal reageren. Dit zorgt bij [het kind] voor een onveilig gevoel.
Een vijfde zorg is de manier waarop [het kind] op anderen reageert. De begeleiders van de verschillende woonplekken geven aan dat het lastig is om met [het kind] in contact te komen, waarbij [het kind] ook boos kan reageren en geen grenzen accepteert. Ook kan [het kind] grenzeloos en te vrij zijn in het contact met onbekende derden.
Niet alleen de begeleiders van de verschillende woonplekken hadden zorgen over de situatie waarin [het kind] opgroeide, maar ook de scholen van [het kind] hadden zorgen over haar. Zo kwam [het kind] vaak te laat op school, zag zij er onverzorgd uit (haren niet gekamd, vieze nagels), had zij regelmatig geen fruit mee en zag zij er moe uit.
5.7.
Volgens de moeder heeft zij nooit de juiste hulp gehad bij het opvoeden van [het kind] . De moeder wil daarom dat [het kind] weer bij haar thuis komt wonen, zodat zij met hulp van anderen kan laten zien dat zij wel voor [het kind] kan zorgen.
Het hof ziet op dit moment echter geen mogelijkheden om [het kind] weer thuis te laten wonen. Het hof is van mening dat de moeder in het verleden veel hulp heeft gehad. Bij de verschillende woonplekken zijn begeleiders geweest die hebben geprobeerd de moeder te helpen bij de verzorging en opvoeding van [het kind] . Ook bij De Kroon was begeleiding aanwezig die kon helpen bij de opvoeding en er is zelfs videobegeleiding ingezet. In plaats van met de hulpverleners samen te werken, heeft de moeder ze juist op een afstand gehouden. Afspraken werden door haar afgezegd of verschoven en het was lastig om zorgen met de moeder te bespreken. De moeder schoot dan in de verdediging, waardoor het lastig was om over oplossingen te praten en met haar afspraken te maken. Vlak voor de uithuisplaatsing werkte de moeder zelfs helemaal niet meer samen met de hulpverleners, waardoor niemand goed kon zien hoe het met [het kind] ging.
5.8.
Het hof vindt dat de uithuisplaatsing van [het kind] op dit moment nog steeds nodig is. Het is begrijpelijk dat de moeder [het kind] graag weer bij zich wil hebben, maar de zorgen over de situatie van de moeder blijven bestaan. Zo heeft de moeder tijdens de zitting verteld dat zij weer is verhuisd.
Ook zijn er nog steeds zorgen over de manier waarop de moeder met [het kind] omgaat. Sinds de uithuisplaatsing ziet de moeder [het kind] een keer in de twee weken een uur onder begeleiding. Tijdens deze omgang wordt gezien dat de moeder niet altijd op een goede manier op [het kind] reageert. Zij kijkt veel op haar telefoon en zegt dingen die [het kind] verdrietig maken.
De zorgen over het gedrag van [het kind] worden ook door het pleeggezin gezien. [het kind] kruipt zomaar bij vreemde mensen op schoot of vraagt hen om een knuffel. Door dit gedrag van [het kind] zijn er zorgen over de hechting van [het kind] . Hechting is de relatie tussen een kind en zijn of haar opvoeders. Kinderen die veilig zijn gehecht willen in periodes van stress in de buurt zijn van de personen aan wie zij gehecht zijn. In onbekende situaties geven die personen de kinderen de steun die ze nodig hebben. Als een kind onveilig gehecht is, heeft het geen vertrouwen in zichzelf en anderen. Dit heeft gevolgen voor het aangaan en in stand houden van relaties in de toekomst.
Verder is de manier waarop de moeder met de hulpverlening samenwerkt nog steeds een probleem. Het heeft een tijdje geduurd voordat [het kind] bij de tandarts van de pleegouders terecht kon, omdat het niet lukte het tandartsdossier aan die tandarts over te dragen. Op dit moment is het voor de pleegouders belangrijk dat zij de ID-kaart van [het kind] krijgen, zodat zij in de toekomst alles kunnen regelen wat nodig is voor [het kind] . De moeder wil de ID-kaart van [het kind] echter niet afgeven en vindt het geven van een kopie van de ID-kaart genoeg. Hiermee handelt de moeder niet in het belang van [het kind] en bestaat het risico dat (medische) zaken voor [het kind] niet kunnen worden geregeld.
5.9.
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en is het daarmee eens. De beslissing klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof zal daarom de beschikking van 13 augustus 2019 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 augustus 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Krijger en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 3 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.