Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
de Stichting,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het H3-formulier met een productie van de Stichting;
2.De vaststaande feiten
Over de (hoogte van de) aan de Stichting verschuldigde kosten voor huisvesting en verzorging van [appellant] is in de overeenkomst verder niets vastgelegd. Die kosten zouden door het Zorgkantoor als uitvoeringsorgaan van de AWBZ rechtstreeks aan de Stichting voldaan dienen te worden op basis van “zorg in natura” (hierna: ZIN).
Vanaf de omzetting diende de Stichting bij [appellant] maandelijkse facturen in voor haar kosten. Die kosten waren in de facturen uitgesplitst in de posten “verblijfskosten intramuraal”, “begeleiding (zie bijlage)”, “persoonlijke verzorging (zie bijlage)” en “huur appartement”.
In 2014 bedroeg de post verblijfskosten € 1.507,- per maand en de post huur € 629,- per maand. Met ingang van 1 april 2015 waren die bedragen respectievelijk € 1.522,45 en
Eerder, in een brief van 1 juni 2015, had ook de Stichting al aan [appellant] laten weten dat de PGB-gelden niet voor het betalen van de huur aangewend konden worden.
heeft desondanks aan de Stichting zelf geen huurkosten voldaan.
2.13 Vanaf mei 2016 zijn vanuit het PGB ook niet langer de verblijfskosten voldaan. In een brief van 20 juli 2016 heeft SVB [appellant] hierover geïnformeerd. Volgens SVB was het PGB alleen bestemd voor de voldoening van de zorgkosten en niet voor de kosten van huur en verblijf.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 14een verzamelgrief betreft waaraan geen zelfstandige betekenis toekomt naast de andere grieven.
De grieven en de daarop gegeven toelichtingen, zijn gericht tegen:
a) de vaststelling van de feiten,
c) de vastgestelde omvang van de achterstallige betalingsverplichting.
grieven 1, 2, 3 en 4klaagt [appellant] over de vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter de feiten deels onjuist en onvolledig weergegeven.
grieven 6 (deels), 7, 11, 12 en 13komt [appellant] op tegen de verwerping door de kantonrechter van zijn beroep op vernietigbaarheid van de huur- en zorgovereenkomst. De grieven strekken tot een hernieuwde beoordeling van dat beroep.
Volgens [appellant] dient die dwaling voor rekening en risico van de Stichting te komen, omdat hij door [B] onjuist is geïnformeerd. Bovendien rustte op de Stichting als zorginstelling ook een zorgplicht om hem juist en volledig te informeren over de financiële gevolgen van die omzetting.
Verder had [appellant] eerder ook al de beschikking gehad over een PGB en hij heeft ook zelf de Stichting benaderd met het verzoek om de bekostiging om te zetten, terwijl de Stichting onweersproken heeft aangevoerd dat zij juist geen eerdere ervaring met een PGB had.
Ook liet [appellant] zich bijstaan door zijn advocaat, althans blijkt uit een overgelegde e-mail van de advocaat van [appellant] van 23 november 2014 dat [appellant] over de omzetting contact heeft gehad met zijn advocaat.
Als [appellant] heeft beoogd daarmee een beroep op wederzijdse dwaling te doen, geldt dat [appellant] een dergelijk beroep met onvoldoende scherpte naar voren heeft gebracht en ook niet met voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
Bovendien heeft de Stichting gesteld dat zij alleen maar heeft nagegaan of een omzetting (administratief) mogelijk was. Volgens de Stichting heeft [B] weliswaar gedacht dat de verblijfkosten uit het PGB konden worden vergoed, maar dacht hij dat alleen omdat die kosten aanvankelijk ook uit het PGB vergoed werd. Tijdens het pleidooi heeft [B] dat bevestigd. Hieruit blijkt niet dat de vraag of de verblijfkosten ook onder het PGB vielen en uit dat budget vergoed zouden worden voor de Stichting bepalend is geweest om in te stemmen met de omzetting. Aan de voorwaarden voor wederzijdse dwaling is daarmee niet voldaan.
grieven 5, 6 (deels), 8, 9 en 10richten zich tegen de omvang van de door de kantonrechter vastgestelde betalingsverplichting van [appellant] en zijn daaruit voortvloeiende veroordeling tot betaling aan de Stichting. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
Ook na de omzetting bleef [appellant] derhalve gebonden aan de door hem met de Stichting gesloten huur- en zorgovereenkomst en bleef hij er verantwoordelijk voor dat de Stichting betaald werd voor de door haar aan [appellant] verleende huisvesting, verblijf en zorg. Ongeacht dus of dat zou gebeuren op basis van zorg in natura dan wel op basis van een persoonsgebonden budget.
Nu [appellant] verder niet (gemotiveerd) heeft aangevoerd dat de door de Stichting gehanteerde prijzen onredelijk zijn, is hij de door de Stichting in rekening gebrachte verblijfskosten verschuldigd.
Ook hiervoor geldt echter dat niet kan worden aangenomen dat de Stichting [appellant] onkundig heeft gehouden dan wel onkundig heeft willen houden van de componenten en bedragen waaruit de post verblijfskosten was opgebouwd.
Overigens wordt opgemerkt dat [appellant] aan zijn verwijt ook niet een bedrag heeft gekoppeld waarvoor hij benadeeld zou zijn en heeft hij aan zijn stelling ook niet een bepaalde (tegen)vordering verbonden.