Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
De beslissing
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afgifte van een hond, een border collie pup, die door de appellant was aangeschaft voor € 900,-. De appellant, die in eerste aanleg als eiser optrad, vorderde de afgifte van de hond van de geïntimeerde, met wie hij een affectieve relatie had gehad. De rechtbank Noord-Nederland had de vordering in eerste aanleg afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld wie van de partijen de eigenaar van de hond was. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De geïntimeerde stelde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat de vordering tot afgifte van de hond beneden de appelgrens van € 1.750,- ligt. Het hof overwoog dat op grond van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering partijen in hoger beroep kunnen komen, tenzij de vordering niet meer beloopt dan € 1.750,-. Het hof concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de hond op dat moment een hogere waarde vertegenwoordigde dan het bedrag waarvoor deze was aangeschaft.
Daarom verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof stelde de kosten vast op € 324,- aan verschotten en € 1.518,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, met een veroordeling tot betaling binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest. Tevens werden de nakosten begroot op € 157,-, met een verhoging in geval van niet-voldoening binnen de gestelde termijn. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.