ECLI:NL:GHARL:2019:104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
200.249.312/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om comparitie en pleidooi door rolrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door Centric Netherlands B.V. tegen twee beslissingen van de rolrechter van de rechtbank Noord-Nederland, genomen op 3 oktober 2018 en 15 oktober 2018. Centric had verzocht om een comparitie of pleidooi, maar dit verzoek werd door de rolrechter afgewezen. Het hof overweegt dat, voor zover het verzoek als een verzoek om comparitie moet worden gekwalificeerd, er op grond van artikel 131 Rv geen hogere voorziening openstaat tegen de afwijzing van de rolrechter. Voor het geval het verzoek als een verzoek om pleidooi moet worden beschouwd, is de rolbeslissing hoogstens aan te merken als een tussenvonnis. De rechtbank heeft het verzoek van Centric om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen, wat betekent dat Centric niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.

Het hof concludeert dat Centric niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen de beslissingen van de rechtbank om het verzoek om comparitie dan wel pleidooi af te wijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Centric veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 726,- aan verschotten en nihil aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Dit arrest is gewezen op 8 januari 2019 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.249.312/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/159314 HA ZA 18/022)
arrest van 8 januari 2019
in de zaak van
Centric Netherlands B.V.,
gevestigd te Gouda,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Centric,
advocaat: mr. C. van der Schoot, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen

1.Gemeente Achtkarspelen,

gevestigd te Buitenpost,
hierna:
gemeente Achtkarspelen,
2. Gemeente Tytsjerksteradiel,
gevestigd te Burgum,
hierna:
gemeente Tytsjerksteradiel,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
de gemeenten,
advocaat: mr. G. Verberne, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Tussen partijen is een geding aanhangig bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 1 november 2018 is door Centric hoger beroep ingesteld van twee beslissingen van (de rolrechter van) de rechtbank, genomen op 3 oktober 2018 en op 15 oktober 2018.
2.2
Bij brief van 13 november 2018 heeft de rolraadsheer Centric in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
2.3
Centric heeft zich in een akte van 16 november 2018 uitgelaten.
2.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Uit de overgelegde dossierstukken is het hof het volgende gebleken. Tussen partijen is een geschil aanhangig bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna: de rechtbank). Nadat in de procedure in eerste aanleg van dupliek in reconventie was gediend, is de zaak verwezen naar de roldatum van 3 oktober 2018 voor “
uitlaten ex. Art. 2.11 procesreglement”. Centric heeft daarop op 3 oktober 2018 een B16-formulier ingediend waarin zij verklaard heeft prijs te stellen op een mondelinge behandeling, mede omdat in deze zaak geen comparitie heeft plaatsgevonden.
3.2.
In het roljournaal is daarop bij de roldatum 3 oktober 2018 de opmerking “
verzoek E[hof: Centric]
comp/G[hof: de gemeenten]
verzk vs.”geplaatst. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rol van 14 november 2018 verwezen voor vonnis. Daarop heeft Centric in een brief aan de rechtbank van 9 oktober 2018 geschreven dat zij op de rol van
3 oktober 2018 pleidooi heeft gevraagd in plaats van comparitie, en heeft zij de rechtbank verzocht het verzoek om pleidooi alsnog toe te staan. Naar aanleiding van deze brief heeft de rechtbank op 15 oktober 2018 aan Centric geschreven dat door haar geen verzoek om pleidooi is gedaan maar om comparitie, terwijl de daartoe gegeven motivering door de rechtbank onvoldoende is geacht.
3.3.
In een brief van 13 november 2018 heeft Centric de rechtbank verzocht te bepalen dat het Centric wordt toegestaan in hoger beroep te komen tegen de beslissingen van de (rolrechter van de) rechtbank van 3 oktober 2018 en 15 oktober 2018. De rechtbank heeft Centric hierop in een brief van 15 november 2018 meegedeeld dat het verzoek tot instellen van tussentijds hoger beroep is afgewezen, nu het verzoek te laat is ingediend waardoor een onredelijke vertraging ontstaat.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van Centric op de rol van 3 oktober 2018 tot het houden van een mondelinge behandeling, is door de rechtbank gekwalificeerd als een verzoek om comparitie, welk verzoek door de rolrechter van de rechtbank is afgewezen. Wat daar verder ook van zij, op grond van artikel 131 Rv staat tegen een dergelijke beslissing geen hogere voorziening open.
3.5.
Voor zover het verzoek van Centric een verzoek tot het houden van pleidooi zou betreffen, is de rolbeslissing waarbij dit verzoek is afgewezen hoogstens aan te merken als een tussenvonnis. Op grond van artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn, daartoe strekkend verzoek. De rechtbank heeft bij de voornoemde brief van 15 november 2018 afwijzend beslist op het verzoek van Centric tussentijds hoger beroep open te stellen. Dat heeft tot gevolg dat Centric niet-ontvankelijk in haar hoger beroep moet
worden verklaard. Hetgeen Centric hiertegen in haar brief aan het hof van 16 november 2018 heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen.
3.6.
De conclusie luidt dat Centric niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen de beslissingen van de rechtbank het verzoek van Centric om comparitie dan wel pleidooi af te wijzen.
3.7.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Centric in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Centric niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt Centric in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot heden aan de zijde van de gemeenten begroot op € 726,- aan verschotten en nihil aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
8 januari 2019.