ECLI:NL:GHARL:2019:1044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
200.234.563
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning vaderschap en belangenafweging in civiel recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van vaderschap. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning van haar kind door de man, die de verwekker is. De man is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, wat niet leidt tot afwijzing van zijn verzoek. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen, waarbij het belang van het kind en de moeder centraal stonden. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank haar emotionele weerstand tegen de erkenning en de problematiek van het kind heeft onderschat. De bijzondere curator heeft geadviseerd om de erkenning af te wijzen, maar de raad voor de kinderbescherming ziet geen risico's voor het kind bij erkenning. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende onderbouwd heeft dat de erkenning de belangen van haar en het kind zou schaden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die toestemming tot erkenning heeft verleend aan de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.234.563
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 439103, 439106 en 439107)
beschikking van 5 februari 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. B. Valetonin haar hoedanigheid van bijzondere curator over de nader te noemen minderjarige [kind] ,
kantoorhoudende te Nieuwegein,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 oktober 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Op 29 november 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. De man noch zijn advocaat zijn verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker RvdK] verschenen. Ook de bijzondere curator is verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
4 oktober 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In zijn tussenbeschikking heeft het hof geconstateerd dat het hof de man niet op de juiste wijze heeft opgeroepen. De man is alsnog opgeroepen via een plaatsing in de Staatscourant van de oproeping voor de mondelinge behandeling van 29 november 2018. De man is echter wederom niet verschenen. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep hierna inhoudelijk beoordelen.
2.3
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke rechtsbetrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de vervangende toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Bij de afweging van de belangen dient mede in aanmerking te worden genomen dat het bij de hierboven genoemde reële risico’s noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting over toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
2.4
Het hiervoor geformuleerde uitgangspunt met betrekking tot de aanspraak van, in dit geval, [kind] en de man op erkenning van hun familierechtelijke betrekking, brengt mee dat het aan de moeder is om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [kind] .
2.5
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte aan de man vervangende toestemming heeft verleend om [kind] te erkennen. Volgens de moeder heeft de rechtbank haar emotionele weerstand tegen de erkenning en de persoonlijkheidsproblematiek van [kind] onderschat.
De moeder heeft voorts gesteld dat zij niet weet welk risico [kind] loopt als hij weet dat hij erkend is. De moeder zal [kind] , wanneer de tijd rijp is, vertellen wie zijn vader is. [kind] heeft kenmerken van autisme. [kind] is vier jaar oud maar gaat nog niet naar school, omdat hij dit niet aankan. Onderzoek naar de achtergrond van zijn gedrag kan thans niet plaatsvinden omdat [kind] te veel prikkels van een onderzoek zal ervaren.
2.6
De bijzondere curator heeft gesteld dat het voor [kind] belangrijk is om te weten van wie hij afstamt. Zij heeft de rechtbank op 6 juli 2017 geadviseerd om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning. De bijzondere curator heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep wel vraagtekens gezet bij het gedrag van de man. In eerste aanleg is de man niet ter zitting verschenen, ook niet in hoger beroep. De bijzondere curator vraagt zich af of de man nog wel achter zijn verzoek staat. In het gesprek dat de bijzondere curator destijds met de man heeft gevoerd, rees bij haar al de vraag of de man wel authentiek was in zijn motivatie. De bijzondere curator adviseert in hoger beroep het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind] af te wijzen. Als de man werkelijk gemotiveerd is kan hij dan op een later tijdstip opnieuw een verzoek doen, aldus de bijzondere curator.
2.7
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij zich aansluit bij de woorden van de bijzondere curator. De raad ziet echter geen risico’s voor [kind] bij erkenning door de man. Voor [kind] is het van belang om te weten van wie hij afstamt, maar nu de man in eerste aanleg en in hoger beroep niet is verschenen en de man op geen enkele manier contact opneemt, stelt de raad dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
2.8
Het hof overweegt dat de moeder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat een eventuele erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verstandhouding met [kind] zou kunnen schaden dan wel dat er voor [kind] reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Hetgeen de moeder daartoe in eerste aanleg en in hoger beroep heeft gesteld is onvoldoende. Het hof verwijst naar de overweging van de rechtbank ter zake in de bestreden beschikking en neemt die over. De moeder heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt. Ook de bijzondere curator en de raad hebben geen concrete aanknopingspunten voor een ander oordeel gegeven.
Gelet op al het voorgaande kan het enkele niet verschijnen van de man niet leiden tot afwijzing van zijn verzoek.

3.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover in deze procedure aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
9 november 2017, voor zover deze betrekking heeft op de aan de man verleende toestemming tot erkenning.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 5 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.