ECLI:NL:GHARL:2019:10465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
200.265.166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens verzuim in sollicitatieplicht en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Overijssel had eerder, op 27 augustus 2019, de schuldsaneringsregeling van appellante tussentijds beëindigd. Dit gebeurde na een reeks van vonnissen, waarbij de rechtbank in eerdere uitspraken de regeling had voortgezet en verlengd, maar uiteindelijk concludeerde dat appellante niet voldeed aan haar (aanvullende) sollicitatieplicht. Het hof had in een eerder arrest van 25 april 2019 appellante een laatste kans geboden om haar verplichtingen na te komen, maar constateerde dat zij deze kans niet had benut. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2019 werd duidelijk dat appellante, ondanks hulp bij sollicitaties, niet aan de eis van minimaal vier schriftelijke sollicitaties per maand had voldaan. Het hof oordeelde dat het verzuim van appellante, in combinatie met het niet tijdig informeren van de bewindvoerder over haar werkuren en loonstroken, voldoende grond vormde voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.265.166
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/16/801 R)
arrest van 5 december 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. T. Şeker.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 6 december 2016 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), op verzoek van [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 20 februari 2018 heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] voortgezet en de looptijd van die regeling verlengd met 10 maanden, tot 6 oktober 2020.
1.3
Bij vonnis van 12 maart 2019 heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd.
Tegen dat vonnis is [appellante] in hoger beroep gekomen bij dit hof.
Bij arrest van 25 april 2019 heeft het hof het vonnis van 12 maart 2019 vernietigd en bepaald dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] wordt voortgezet, met verlenging van de looptijd met 14 maanden, tot 6 december 2021.
1.4
Bij vonnis van 27 augustus 2019 (hierna: het bestreden vonnis) heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] , op voordracht van de rechter-commissaris, tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 augustus 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en haar schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de brief met bijlagen van 9 september 2019 van mr. Şeker, de brief van 9 september 2019 van de beschermingsbewindvoerder, [beschermingsbewindvoerder 1] en zijn collega, [beschermingsbewindvoerder 2] , en de brief met bijlagen van 26 september 2019 van de bewindvoerder.
2.3
Bij de door het hof vastgestelde mondelinge behandeling van 30 september 2019 zijn mr. Şeker en de bewindvoerder verschenen. [appellante] is niet verschenen, evenals haar beschermingsbewindvoerder. Met instemming van de bewindvoerder heeft het hof het door mr. Şeker ter zitting gedane aanhoudingsverzoek ingewilligd.
De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 28 november 2019. Hierbij is [appellante] samen met haar echtgenoot [echtgenoot] verschenen, bijgestaan door mr. Şeker. Verder is de bewindvoerder verschenen. De beschermingsbewindvoerder is niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
In het arrest van 25 april 2019 heeft het hof, kort samengevat, aan de beslissing om de schuldsaneringsregeling van [appellante] met een verlenging van de looptijd daarvan voort te zetten ten grondslag gelegd dat [appellante] inmiddels hulp krijgt bij het verrichten van sollicitaties en er stappen zijn gezet voor hulp op andere terreinen. Het hof heeft [appellante] daarbij voorgehouden dat zij zich gedurende de resterende looptijd strikt dient te houden aan alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatieplicht.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd en daartoe het volgende, kort gezegd, overwogen.
Ondanks de uitdrukkelijke waarschuwing van het hof heeft [appellante] weer niet - of niet volledig - aan de (aanvullende) sollicitatieplicht voldaan. Zeker met de hulp die zij ten tijde van het arrest bij het solliciteren had gekregen, mocht van [appellante] worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zou inspannen om haar (aanvullende) sollicitatieplicht wel naar behoren na te komen. Gelet op de bevindingen van de bewindvoerder heeft [appellante] niet naar behoren gesolliciteerd of in ieder geval heeft zij dat niet in voldoende mate aangetoond.
In het licht van het arrest van het hof en de door haar gegeven verlengingen van de schuldsaneringsregeling, is dit zodanig verwijtbaar aan [appellante] , dat die regeling tussentijds zal worden beëindigd, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In het beroepschrift, de overige stukken en ter zitting in hoger beroep, zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hieraan voegt het hof het volgende toe.
Gelet op de bij het arrest van 25 april 2019 aan haar geboden laatste kans had van [appellante] verwacht mogen worden dat zij alles op alles had gezet om haar verplichtingen in het wettelijk schuldsaneringstraject, in het bijzonder de nakoming van de (aanvullende) sollicitatieplicht, voortaan stipt en tijdig na te komen. Ondanks de hulp waarvan zij zich al had verzekerd, heeft [appellante] deze laatste kans niet benut.
Hoewel [appellante] en de bewindvoerder ook in hoger beroep van mening verschillen over de daadwerkelijke hoeveelheid verrichte sollicitaties en over de vraag of deze voldoende verifieerbaar zijn, heeft [appellante] in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat zij na het op 25 april 2019 gewezen arrest heeft voldaan aan de eis van (minimaal) vier schriftelijke sollicitaties per maand. Daarmee staat vast dat [appellante] , de door de rechtbank en het hof gegeven waarschuwingen ten spijt, wederom haar (aanvullende) sollicitatieplicht heeft verzaakt.
Dat [appellante] volgens haar verklaring ter zitting in hoger beroep vanaf 18 september 2019 door een urenuitbreiding bij één van haar werkgevers wel aan een fulltime werkweek komt (zodat de sollicitatieplicht niet meer voor haar geldt), is positief, maar doet niet af aan de ernst van haar (sollicitatie)verzuim. Reeds op grond hiervan kan de schuldsaneringsregeling van [appellante] niet voortduren.
Daar komt bij dat [appellante] ook niet de bewindvoerder correct en tijdig heeft geïnformeerd over alles wat voor haar schuldsaneringsregeling van belang is of zou kunnen zijn. Naast het niet of in ieder geval onvoldoende aanleveren van de bewijzen van de wel door haar verrichte sollicitaties, is [appellante] met name aan te rekenen dat zij de bewindvoerder niet op de hoogte heeft gesteld van de extra uren die zij in september 2019 is gaan werken. Evenmin heeft zij de bewindvoerder de daarbij behorende gewijzigde loonstroken gestuurd. Het niet nakomen van de informatieplicht, eveneens een kernverplichting in het wettelijk schuldsaneringstraject, is een reden temeer om de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.4
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Bilderbeek, L.J. de Kerpel-van de Poel en S.M. Evers, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en op 5 december 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.