ECLI:NL:GHARL:2019:10677

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
21-005870-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval gepleegd door verdachte en mededaders, gebruikmakend van politie-uniformen en geweld

Op 12 december 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een woningoverval die plaatsvond op 30 december 2015, waarbij de verdachte samen met mededaders zich voordeed als politieagenten. De slachtoffers, een bejaard echtpaar, werden onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen om geld en waardevolle spullen af te geven. De verdachte werd beschuldigd van diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA- en dactylografisch bewijs, dat de verdachte betrokken was bij de overval. De verdachte ontkende de feiten en voerde een alternatieve verklaring aan, maar het hof verwierp deze als ongeloofwaardig. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof verhoogde de straf naar 66 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hadden geleden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat de omstandigheden van de zaak een hogere straf rechtvaardigden, gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de gewelddadige aard van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005870-16
Uitspraak d.d.: 12 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2016 met parketnummer 16-708168-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-819688-14, in de strafzaak tegen

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Hoogvliet Stadsgev. R'dam te Hoogvliet Rotterdam.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 april 2017, 16 mei 2018, 27 november 2018, 28 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van een bij een eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen gevorderd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tot een bedrag van respectievelijk € 7.781,06 en € 11.163,49 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl dat feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft verdachte daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van een bij een eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen gelast. Tot slot heeft de rechter de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 1] toegewezen tot een hoogte van respectievelijk
€ 3.531,06 en € 8.413,49 vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met een veroordeling van de verdachte in de kosten, door de benadeelde partijen gemaakt.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 978,59 Euro en 20 Zwitserse Frank) en/of meerdere passen (waaronder bankpassen en creditcards) en/of een paspoort en/of een mobiele telefoon en/of (meerdere) sleutels (van 2 personenauto's en een bestelbus en van een loods en de toegangsdeuren daartoe) en/of horloge en/of een verrekijker en/of 2 truien, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en/ of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] heeft/hebben getoond en tegen hem heeft/hebben gezegd: "Het is ernstig. Je moet nu betalen" en/of
- die [benadeelde partij 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) tegen de meterkast heeft/hebben geduwd/gedrukt en/of geslagen/gestompt op/tegen het achterhoofd en/of (vervolgens) tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd: "Tegen de kast" en/of zijn handen heeft/hebben geboeid/vastgebonden met een tie-wrap en/of
- die [benadeelde partij 1] heeft/hebben laten plaatsnemen achter de laptop en tegen hem heeft/hebben gezegd: "Geld overmaken" en/of "Zes ton" en/of "Je hebt wel geld, want je brengt elke maand huur naar Zwitserland" en/of die [benadeelde partij 1] meerdere malen, althans eenmaal op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of - de benen van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben vastgebonden/vastgetaped aan de stoelpoten en/of zijn romp heeft/hebben vastgebonden/vastgetaped aan de stoelleuning en/of
- tegen die [benadeelde partij 2] heeft/hebben gezegd dat zij mee moest komen naar boven en/of de slaapkamer in moest gaan en/of haar handen op haar rug moest doen en/of op haar buik met haar hoofd in het kussen moest gaan liggen en/of
- de handen van die [benadeelde partij 2] heeft/hebben geboeid/vastgebonden met een tie-wrap en/of tape op haar mond heeft/hebben geplakt en/of tape rondom haar hoofd heeft gewikkeld.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal vordert een veroordeling voor het tenlastegelegde feit. Zij voert kortgezegd aan dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is – vooral forensisch bewijs – terwijl de verdediging geen redelijke verklaring voor de aanwezigheid van dit bewijs heeft gegeven. Deze conclusies trekt de advocaat-generaal onder meer op basis van het interdisciplinair NFI-rapport van 10 september 2019 en de rapportage betreffende het NFI-souche-onderzoek van 18 juli 2019, de verklaringen van de aangevers en de herkenning van verdachte door hen. De advocaat-generaal acht het alternatieve scenario dat de verdachte aandraagt ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De verdachte en zijn raadsman bepleiten ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe voert de verdediging het volgende aan.
Het was niet [verdachte 1] die de gewapende overval heeft gepleegd, maar [getuige] . De conclusies die de advocaat-generaal trekt uit het proces-verbaal van de meervoudige fotobewijsconfrontatie, waaruit zou blijken dat aangeefster [benadeelde partij 1] , [verdachte 1] als verdachte aanwijst, kloppen niet. Het was niet verdachte die in de woning aanwezig was, maar [getuige] . [getuige] lijkt in grote mate op verdachte. Dit blijkt uit de foto die de verdediging ter terechtzitting van dit hof van 28 november 2019 aan dit hof heeft toegestuurd. Aldus is sprake geweest van een persoonsverwisseling. Verdachte heeft slechts op een eerder moment en op een andere plaats waar ook [getuige] aanwezig was op diens verzoek de tie-wraps en de handschoenen klaargelegd en de tape in handen gehad, gebruikt en klaargelegd. Verdachte stelt dat op de plaats delict met opzet sporen van verdachte zijn achtergelaten om hem vals te beschuldigen.
De ontkenning door [getuige] tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris wat betreft zijn betrokkenheid bij het delict is ongeloofwaardig. Hij reageert op een ijzingwekkend rustige manier op de aantijgingen.
Daarnaast zijn de conclusies uit het interdisciplinair NFI-rapport van 10 september 2019 en de rapportage betreffende het Souche-onderzoek van 18 juli 2019 onjuist. De conclusie ten aanzien van het DNA-onderzoek luidt dat het slechts iets waarschijnlijker is als verdachte slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft vastgebonden dan wanneer iemand anders dat heeft gedaan en verdachte de handschoenen en de tie-wraps alleen voorafgaande aan het delict heeft klaargelegd. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan tapedelen naar aanleiding van de overval dat hierop een vingerafdruk van [persoon] wordt aangetroffen. Hier is geen nader onderzoek naar gedaan terwijl dit mogelijk een daderspoor betreft. De bevindingen uit beide onderzoeken sterken het alternatieve scenario dat de verdediging aandraagt.
Oordeel van het hof [1]
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aangiften
Aangever [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij en zijn vrouw zich op 30 december 2015 in hun woning aan de [adres] te [plaats] bevonden. [2] Er stonden twee politieagenten voor de deur. Aangever deed de deur open en één van de twee agenten gaf hem een hand; deze agent droeg een blauwe plastic handschoen. De agenten stapten de woning binnen. Eén van de twee politieagenten haalde een pistool uit zijn holster en liet het wapen zien. De agent zei daarbij tegen aangever: ‘Het is ernstig. Je moet nu betalen’. [3] Op datzelfde moment kwam er een man met een bruine huidskleur de woning binnen. Deze man pakte aangever beet en drukte hem tegen de meterkast aan. De man sloeg aangever vervolgens tegen zijn achterhoofd en zei: ‘Tegen de kast’. Aangever voelde dat zijn handen vast gebonden werden met twee tie-wraps. De vrouw van aangever werd uit de woonkamer gehaald en aangever hoorde dat zij en nog een persoon de trap op gingen. Aangever werd daarna naar de woonkamer gebracht en moest vervolgens achter de laptop gaan zitten. De man met de bruine huidskleur zei tegen hem: ‘Geld overmaken’. Aangever vroeg wat hij moest overmaken waarop hij de man hoorde zeggen: ‘Zes ton’. De man zei verder: ‘Je hebt wel geld, want je brengt elke maand huur naar Zwitserland’. Aangever kreeg daarop een aantal klappen op zijn hoofd. De man met de bruine huidskleur sloeg meerdere keren met zijn vlakke hand. [4] Aangever werd hierna door dezelfde man naar de keuken gebracht en moest op een stoel gaan zitten. De man met de bruine huidskleur maakte de benen van aangever met tape vast aan de stoelpoten. Daarnaast werd er drie keer tape rondom de romp van aangever en de stoelleuning aangebracht en werd er tape over zijn mond geplakt. De tie-wrap die om de rechterhand van aangever zat, werd losgeknipt. De man met de bruine huidskleur heeft vervolgens de handen van aangever vast getapet. Nadat de drie mannen de woning hadden verlaten, heeft aangever de tape van zijn mond en handen gehaald. Met behulp van een mes heeft hij de tape rond zijn borstkas en benen los gesneden. Aangever is daarna naar boven gegaan waar hij zijn vrouw geboeid op bed aantrof. Haar armen waren vastgebonden met tie-wraps en haar benen waren ook aan elkaar vastgemaakt. Aangever heeft de tie-wraps los geknipt. [5]
De volgende goederen zijn volgens aangever weggenomen: een verrekijker, een horloge, een sleutelbos met daaraan een sleutel van een loods en sleutels van de toegangsdeur daartoe, een sleutel van een bestelbus, sleutels van twee personenauto's, twee mobiele telefoons, een paspoort, een bankpas, een portemonnee met daarin onder andere € 70,00, twintig Zwitserse
franken, twee Zwitserse creditcards en twee betaalpassen, een envelop met daarin € 908,59 en nog twee creditcards. [6]
Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat er twee mannen in politie-uniform voor de deur stonden. Haar man liet de twee mannen binnen. Er kwam vervolgens ook een derde persoon (persoon 3) binnen. [7] Eén agent (persoon 1) zei tegen haar dat ze mee naar boven moest komen. In de gang zag aangeefster dat haar man in bedwang werd gehouden door personen 2 en 3. Persoon 1 zei tegen aangeefster dat zij de slaapkamer in moest gaan en haar handen op haar rug moest doen. Ze voelde dat haar polsen aan elkaar werden vast gemaakt. Later zag zij dat dit met tie-wraps was gedaan. Vervolgens zei persoon 1 tegen aangeefster dat zij op haar buik en met haar hoofd in het kussen moest gaan liggen. Persoon 1 verliet de kamer en kwam daarna terug met een rol grijs tape dat aangeefster niet herkende als haar eigendom. Persoon 1 scheurde een stuk tape af en plakte dit op de mond van aangeefster. Hierna werd een stuk tape over haar mond en de achterkant van haar hoofd geplakt. Doordat de tape over haar mond en neus ging, kreeg aangeefster het erg benauwd. Persoon 1 verliet vervolgens de kamer. [8]
Na een aantal minuten kwam de man van aangeefster naar boven en haalde het tape van haar gezicht af en maakte met een schaartje haar polsen los. Er kwamen twee stukken tie-wrap van haar handen af. [benadeelde partij 1] heeft vervolgens de tape van het gezicht van haar man gehaald en het stuk tie-wrap van zijn arm afgeknipt. Zij legde de tie-wraps en de tape op het bed. [9]
Sporen
Uit sporenonderzoekonderzoek bleek dat er in de keuken grijze ducttape lag, welke omwikkeld was geweest. Aan dat stuk tape zat een tie-wrap vastgeplakt. De tape inclusief de tie-wrap werd veiliggesteld. [10] De tape werd voorzien van SIN nummer AAIJ1196NL. [11] In de slaapkamer werden op het bed twee stukken grijze ducttape aangetroffen. De stukken tape zagen eruit alsof ze omwikkeld waren geweest. Aan één van deze stukken tape zaten drie tie-wraps vast. Op het stuk tape met tie-wraps was voorts een stukje blauw plastic zichtbaar. Dit betrof een vingertop van een nitril handschoen. Het stuk tape en de tie-wraps werden veiliggesteld. [12] Het stuk tape werd voorzien van SIN nummer AAIJ1201NL en de tie-wraps van SIN nummer AAIJ1202NL. [13]
Het hof overweegt over de aangetroffen sporen het volgende.
Bij de bemonstering van het topje van de handschoen met SIN nummer AAIJ1201NL#09 is celmateriaal aangetroffen. Het DNA-onderzoek naar dit celmateriaal heeft een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen opgeleverd. Uit dit mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Dit afgeleide hoofdprofiel heeft een match opgeleverd in de DNA-databank met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA profiel van een ander dan verdachte is, is kleiner dan één op één miljard. Dat betekent dat een relatief grote hoeveelheid van het celmateriaal in de bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte. [14]
De getuige-deskundige dr. R.J. Brink heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de matchkans berekend is aan de hand van 12 meetpunten. Vanaf 10 meetpunten hanteren we de formule van de maximale bewijskracht, dus kleiner dan 1 op 1 miljard. [15]
Bij de bemonsteringen van de uiteinden van de tie-wraps aangetroffen op het bed in de slaapkamer met SIN nummer AAIJ1202NL#02 is celmateriaal aangetroffen. Het DNA-onderzoek naar dit celmateriaal heeft een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen opgeleverd, te weten met het DNA-profiel van aangever [benadeelde partij 1] , verdachte en minimaal één onbekend gebleven persoon. De matchkans van dit DNA-profiel is niet berekend gelet op de hiervoor genoemde matchkans van het afgeleide DNA-hoofdprofiel uit celmateriaal afkomstig van het topje van de handschoen. [16]
Uit dactyloscopisch onderzoek volgt dat er dactyloscopische sporen aanwezig zijn op de ducttape met SIN nummer AAIJ1196NL. [17] Het spoor AAIJ1196NL is geïdentificeerd op verdachte. Er is zowel een zeer grote mate van overeenkomsten geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen geheel in lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein. [18]
Het hof is van oordeel dat voornoemde sporen gelet op de plaats van aantreffen en de beschrijving van aangevers onmiskenbaar zijn aan te merken als dadersporen. Zij bevonden zich immers op het materiaal waarmee aangevers werden gekneveld.
Alternatief scenario
Zowel bij de politie als ter terechtzitting bij de Rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte als alternatief scenario naar voren gebracht dat zijn DNA en vingerafdruk door iemand van de motorclub No Surrender in de betreffende woning zijn achtergelaten. [19] Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij gedurende een korte periode in het clubhuis van No Surrender klusjes heeft verricht en daarbij blauwe plastic handschoenen aan had en (duct)tape heeft gebruikt om stukken af te tapen om te kunnen schilderen. Toen verdachte zich had teruggetrokken bij de club is hij bedreigd door een clublid wegens het niet voldoen van de vereiste contributie.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen alsmede een aanvullende bewijsoverweging heeft de rechtbank het door verdachte geschetste alternatieve scenario verworpen.
Ter terechtzitting van dit hof van 14 april 2017 wijzigt verdachte zijn alternatieve verklaring. [20] Ter zitting in hoger beroep is bij wijze van alternatieve verklaring voor het aantreffen van verdachtes (biologische) sporen op de plaats delict gedetailleerd aangevoerd dat verdachte op verzoek van getuige [getuige] in het clubhuis van No Surrender bepaalde spullen, te weten handschoentjes, tie-wraps en ducttape, heeft klaargelegd. Van de ducttape heeft hij een stuk afgescheurd omdat er stof op zat.
Naar aanleiding van deze gewijzigde verklaring wijst het hof de onderzoekswens van de verdediging toe, inhoudende het horen van getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris over zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit.
Getuigenverhoor [getuige]
Uit het verhoor bij de raadsheer-commissaris volgt dat [getuige] zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit dan wel het verdacht maken van [verdachte 1] door het geven van de opdracht om spullen in het clubhuis van No Surrender klaar te leggen, ontkent. Op de vraag van de raadsheer-commissaris of in het clubhuis van No Surrender ducttape, tie-wraps of blauwe handschoentjes aanwezig zijn, antwoordt [getuige] dat die daar niet zijn. [21] De raadsheer-commissaris overweegt dat [getuige] bij binnenkomst in de zaal en tijdens het verhoor rustig was en bleef. De getuige wekte de indruk goed geluimd, ontspannen en zelfverzekerd te zijn. Te zien was dat hij meer en meer verbaasd leek te zijn toen langzaam maar zeker duidelijk werd dat hij iets te maken zou hebben met een strafbaar feit c.q. verdachte 'geframet' zou hebben. De raadsheer-commissaris kreeg de indruk dat getuige dit niet leuk vond, maar rustig bleef en zakelijk bleef antwoorden. Tot slot heeft de getuige nimmer gehakkeld, gebloosd, geaarzeld of de tijd genomen om een antwoord te kunnen bedenken. [22]
Nader onderzoek na tussenarrest d.d. 30 mei 2018.
Fotobewijsconfrontatie
Bij tussenarrest heeft het hof naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 16 mei 2018 was voorgevallen beslist dat een meervoudige fotoconfrontatie wenselijk was. In het nadien ingekomen proces-verbaal van advisering inzet bewijsconfrontatie van politie wordt gerelateerd dat telefonisch contact met aangeefster [benadeelde partij 1] uitwijst dat zij verklaart verdachte telkens te hebben herkend van terechtzittingen en [getuige] meermalen te hebben opgezocht op Facebook en hem daar niet herkende als dader van de overval. Een tweede confrontatie druist tegen de richtlijnen in en heeft geen toegevoegde waarde aldus het proces-verbaal. Het hof heeft op grond van de inhoud van het proces-verbaal de onderzoekswens vervallen verklaard op de terechtzitting van 27 november 2018. Het hof zal anders dan de advocaat-generaal voorstelt het resultaat van de fotobewijsconfrontatie niet gebruiken als bewijsmiddel. In zoverre behoeft het verweer van de verdediging op dit punt geen verdere bespreking.
NFI souche- en activiteitenonderzoek taperesten
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij dit hof d.d. 16 mei 2018, gelet op de gewijzigde alternatieve verklaring van verdachte, heeft dit hof bij tussenarrest van 30 mei 2018 nader onderzoek door het NFI naar de in de woning aangetroffen tapedelen gelast. Dit onderzoek bestond uit een soucheonderzoek naar de op de plaats delict aangetroffen tape en een nader onderzoek op activiteiten niveau middels de vergelijking van hypothesen.
Uit het rapport betreffende het soucheonderzoek van 18 juli 2019 vloeit het volgende voort. De aangetroffen kluwen tape bestaan uit 34 stukken tape afkomstig uit twee tapedelen met de SIN nummers AAIJ1196NL en AAIJ1201NL. Voor elk van de 4 paar uiteinden met vrij rechte scheursporen [23] zijn de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker [24] wanneer het paar uiteinden van de tapedelen AAIJ1196NL en AAIJ1201NL oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met elkaar, dan wanneer het paar uiteinden van de tapedelen AAIJ1196NL en AAIJ1201NL oorspronkelijk niet één geheel heeft gevormd met elkaar, maar elk met een uiteinde van een willekeurig ander tapedeel grijze ducttape. Voor elke van de overige 29 paar uiteinden [25] zijn de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker [26] wanneer het paar uiteinden van de tapedelen AAIJ1196NL en AAIJ1201NL oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met elkaar, dan wanneer het paar uiteinden van de tapedelen AAIJ1196NL en AAIJ1201NL oorspronkelijk niet één geheel heeft gevormd met elkaar, maar elk met een uiteinde van een willekeurig ander tapedeel grijze ducttape.
Naar aanleiding van de deelvraag 'bepalen of de tapedelen van één rol afkomstig zijn en, zo ja, in welke looprichting en volgorde' en het onderzoek aan alle tapedelen is de volgende conclusie getrokken: Er zijn zeer sterke aanwijzingen gevonden voor het scenario dat alle tapedelen AAIJ1196NL en AAIJ1201NL afkomstig zijn van één nieuwe rol tape, in een volgorde zoals weergegeven in figuur 3 op pagina 8, waarvan tapedeel 1196.15 als eerste en tapedeel 1196.5 als laatste van de rol is gehaald.
Uit het interdisciplinair NFI-rapport van 10 september 2019 vloeit het volgende voort.
Ten aanzien van de bemonsteringen van de uiteinden van de tie-wraps aangetroffen op het bed in de slaapkamer met SIN nummer AAIJ1202NL#02 is nader onderzoek gedaan om de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten met het DNA-profiel van verdachte te berekenen. Uit dit onderzoek blijkt dat het verkregen DNA-mengprofiel AAIJ1202NL#02 ten minste 57.000 keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte 1] , slachtoffer [benadeelde partij 1] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [benadeelde partij 1] en twee willekeurige onbekende personen. [27]
Aldus is zowel op één van de tie-wraps waarmee het slachtoffer [benadeelde partij 2] was vastgebonden als op het vingertopje van de handschoen DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte [verdachte 1] . [28]
Daarna volgt een evaluatie op activiteitenniveau van de onderzoeksresultaten ten aanzien van de tape en het DNA-materiaal. Hiervoor is het noodzakelijk dat de onderzoekers een aantal aannamen doen. [29]
Ten eerste wordt aangenomen dat de dactyloscopische sporen die matchen met vingerafdrukken van verdachte daadwerkelijk van hem afkomstig zijn.
Ten tweede wordt aangenomen dat alle tapedelen van één rol afkomstig zijn en oorspronkelijk één geheel hebben gevormd.
Tot slot wordt aangenomen dat de verklaring van verdachte inhoudt dat de door hem geprepareerde en klaargelegde rol ducttape, tie-wraps en handschoenen door de dader(s) zijn gebruikt om de slachtoffers vast te binden. Ten aanzien van het prepareren van de rol ducttape begrijpt het hof dat hier wordt bedoeld: het op een andere locatie afgescheurd hebben van een stuk ducttape voordat de rol is klaargelegd.
Het hof acht deze aannames logisch en navolgbaar aangezien deze steun vinden in de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek, het soucheonderzoek en de verklaring van verdachte zoals deze is afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 14 april 2017 en is bevestigd met een korte aanvulling op de terechtzitting van dit hof van 28 november 2019.
Ten aanzien van al dan niet het vastbinden van het slachtoffer [benadeelde partij 1] door verdachte rapporteert het NFI het volgende. Aangenomen dat er sprake is van één rol tape waar alle tapedelen van afkomstig zijn, is er praktisch gezien slecht één volgorde en looprichting van de tapedelen denkbaar, namelijk die getoond in figuur 2 en 3. Dit impliceert dat de dactyloscopische sporen die gekoppeld zijn aan verdachte [verdachte 1] , alle aangetroffen zijn op ruim 11 meter vanaf het uiteinde van de tape dat als eerste van de rol is gehaald. De mogelijkheid om op deze locatie dergelijke sporen aan te treffen, onder de verklaring van verdachte dat hij een stukje tape van de rol had verwijderd, kan praktisch gezien worden uitgesloten. Om het eerste stukje vuile tape van een rol te verwijderen is het niet aannemelijk dat eerst ruim 11 meter extra tape van de rol wordt afgewikkeld en daarna weer wordt opgerold. Daarnaast is geconstateerd dat het omgeslagen uiteinde van tapedeel 1196.15 vermoedelijk niet is afgescheurd, maar de kenmerken vertoont van een van fabriekswege aangebrachte machinale scheiding. [30]
Ten aanzien van het vastbinden van slachtoffer [benadeelde partij 1] al dan niet door verdachte (hypothesen H1 en H2) leidt dit tot de volgende conclusie. Onder de hiervoor genoemde aannamen kan, op basis van de resultaten van het soucheonderzoek en het vingersporenonderzoek, praktisch gezien worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte het slachtoffer [benadeelde partij 1] met tape en tie-wraps heeft vastgebonden en verdachte eerder op een andere locatie een stuk ducttape van een rol ducttape heeft afgescheurd en deze rol, handschoenen en tie-wraps heeft klaargelegd.
Ten aanzien van het al dan niet vastbinden van het slachtoffer [benadeelde partij 2] door verdachte baseert het NFI zich op dezelfde aannames en de gezamenlijke beschouwing van de resultaten van het DNA- en souche-onderzoek in het licht van hypothesen H3 en H4. Hieruit volgt dat de bevindingen extreem veel waarschijnlijker [31] zijn wanneer verdachte het slachtoffer [benadeelde partij 2] met tape en tie-wraps heeft vastgebonden (H3) dan wanneer iemand anders dan verdachte dat heeft gedaan en verdachte [verdachte 1] alleen eerder op een andere locatie een stuk ducttape van een rol ducttape heeft afgescheurd en deze rol, handschoenen en tie-wraps heeft klaargelegd (H4). [32]
Het hof vindt in het door de raadsman gestelde omtrent de bewijswaarde van de NFI-rapporten geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geldigheid van de door de betreffende NFI-deskundigen verrichte onderzoeken en de daarin getrokken conclusies. Het neemt in aanmerking dat het deskundigenonderzoek volledig is geweest, dat op inzichtelijke wijze verslag wordt gedaan van het onderzoek, dat de ingebrachte scenario’s op navolgbare wijze zijn getoetst en dat de door de deskundigen getrokken conclusies logisch zijn. Het hof verenigt zich met de door de deskundigen getrokken conclusies en zal zijn oordeel daar mede op baseren.
Het hof acht, alles afwegende, op grond van het bovenstaande de door de verdediging aangedragen mogelijkheid dat verdachte de rol tape, de handschoenen en de tie-wraps niet tijdens het delict, maar tijdens kluswerkzaamheden in opdracht van getuige [getuige] heeft aangeraakt en daardoor zijn sporen op deze objecten heeft achtergelaten niet aannemelijk geworden, nu deze situatie wordt weerlegd door de bovenomschreven onderzoeksresultaten.
De onderzoeksresultaten zijn met verdachte besproken ter terechtzitting van het hof op 28 november 2019. Verdachte heeft aldaar verklaard dat hij niet zo veel wil zeggen over de onderzoeksresultaten, dat hij de spullen wel in handen heeft gehad, maar dat hij de resultaten niet kan verklaren. Op de vraag of verdachte 11 meter tape heeft afgerold bij de club, antwoordt hij dat plekken met tape heeft afgezet. Door het NFI is het door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2017 geschetste alternatieve scenario dat hij op een andere locatie een stuk van een rol ducttape heeft afgescheurd, en deze rol ducttape, handschoenen en tiewraps heeft klaargelegd, onderzocht. Voor zover verdachte met zijn opmerking ter terechtzitting op 28 november 2019 inhoudende dat hij plekken heeft afgezet, zijn alternatieve scenario heeft willen wijzigen, constateert het hof dat deze toevoeging niet concreet is en dat hij aan deze opmerking geen conclusies heeft verbonden. De opmerking van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2019, maakt het oordeel van het hof dan ook niet anders. Overigens heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2019 naar aanleiding van de voorgehouden resultaten van bovengenoemde rapporten geen nadere onderzoekswensen kenbaar gemaakt.
Het hof betrekt in zijn overwegingen bovendien dat het door verdachte aangedragen scenario wordt weersproken door de op verzoek van de verdediging gehoorde getuige [getuige] . In de wijze waarop [getuige] bij de raadsheer-commissaris een verklaring heeft afgelegd vindt het hof - anders dan de raadsman - geen aanleiding die verklaring terzijde te schuiven.
Het bovenstaande leidt tot de constatering dat verdachte geen redelijke, de oorzaak ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend divers forensisch bewijsmateriaal op de plaats delict.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die samen met een tweetal onbekend gebleven mededaders, de woningoverval heeft gepleegd.
Ten overvloede overweegt het hof dat de omstandigheid dat aangeefster [benadeelde partij 1] van de dader(s) een beschrijving geeft die niet geheel overeenkomt met het uiterlijk van verdachte - zoals door de raadsman aangevoerd - het voorgaande niet anders maakt. Aangeefster heeft de persoon die haar heeft vastgebonden omschreven als: kaal glad geschoren, blank gezicht, kleur ogen weet ik niet, geen bril of andere opvallende dingen in zijn gezicht, ongeveer 1.75 lang, slank postuur, sprak Nederlands zonder accent. Mede gelet op de omstandigheid dat aangeefster onverwacht werd geconfronteerd met de overvallers, waarbij onder zeer stressvolle omstandigheden haar polsen aan elkaar werden vast gemaakt, zij op haar buik moest gaan liggen en een stuk tape over haar mond en de achterkant van haar hoofd werd geplakt waardoor zij het erg benauwd kreeg, levert de (enkele) omstandigheid dat aangeefster bij de beschrijving van de persoon die haar heeft vastgebonden geen ringbaardje noemt, geen reden om tot een andersluidende conclusie te komen.
Tot slot voert de verdediging aan dat uit het onderzoek aan tapedelen naar aanleiding van de overval blijkt dat hierop een vingerafdruk van een zekere [persoon] wordt aangetroffen. Hier zou ten onrechte geen nader onderzoek naar gedaan zijn, terwijl dit mogelijk een daderspoor betreft.
Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen d.d. 31 oktober 2019 geeft de raadsheer-commissaris van dit hof zijn bevindingen weer naar aanleiding van het interdisciplinair NFI-rapport van 10 september 2019. Hij overweegt dat in dit rapport over het spoor AAIJ1201NL#D01 wordt gemeld dat er een match is met [persoon] (03-04-1936), met daarbij de aantekening “Meervoudige Procedure geannuleerd. Reden onbekend”. Over deze uitkomst heeft de raadsheer-commissaris overleg gehad met de forensisch medewerker van dit gerechtshof, die vervolgens contact heeft gehad met het NFI over dit spoor. Uit het overleg met het NFI kwam naar voren dat, zoals al in het rapport is beschreven, de dactyloscopisten geen overeenstemming hebben bereikt over de individualisatie van het spoor. Verder werd daarbij gemeld dat het een heel slecht spoor is en dat met een meervoudige procedure waarschijnlijk nooit tot een individualisatie gekomen kon worden, omdat er te weinig goede punten zijn. Daarvan uitgaande en gelet op het gegeven dat de naam van [persoon] in het opsporingsonderzoek van de politie in het geheel niet voor komt, heeft de raadsheer-commissaris geen actie ondernomen op (nader) onderzoek naar dit spoor of de persoon van [persoon] .
Het hof acht, gelet op de bevindingen van de raadsheer-commissaris, het niet aannemelijk dat het spoor een daderspoor betreft van een ten tijde van het delict, zo stelt het hof vast, bejaard persoon van 79 jaar oud. Het hof stelt verder vast dat de raadsheer-commissaris een juiste afweging heeft gemaakt door geen (nader) onderzoek naar dit spoor of de persoon van [persoon] in te stellen. Het aantreffen van het spoor maakt de conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit bovendien niet anders.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag van 978,59 Euro en 20 Zwitserse Frank en meerdere passen waaronder bankpassen en creditcards en een paspoort en een mobiele telefoon en meerdere sleutels van 2 personenauto's en een bestelbus en van een loods en de toegangsdeuren daartoe en een horloge en een verrekijker, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] heeft getoond en tegen hem heeft gezegd: "Het is ernstig. Je moet nu betalen" en
- die [benadeelde partij 1] heeft vastgepakt en vervolgens tegen de meterkast heeft gedrukt en geslagen tegen het achterhoofd en vervolgens tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd: "Tegen de kast" en zijn handen heeft vastgebonden met een tie-wrap en
- die [benadeelde partij 1] heeft laten plaatsnemen achter de laptop en tegen hem heeft gezegd: "Geld overmaken" en "Zes ton" en "Je hebt wel geld, want je brengt elke maand huur naar Zwitserland" en die [benadeelde partij 1] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en
- de benen van die [benadeelde partij 1] heeft vastgetaped aan de stoelpoten en zijn romp heeft vastgetaped aan de stoelleuning en
- tegen die [benadeelde partij 2] heeft gezegd dat zij mee moest komen naar boven en de slaapkamer in moest gaan en haar handen op haar rug moest doen en op haar buik met haar hoofd in het kussen moest gaan liggen en
- de handen van die [benadeelde partij 2] heeft vastgebonden met een tie-wrap en tape op haar mond heeft geplakt en tape rondom haar hoofd heeft gewikkeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval op een bejaard echtpaar. Verdachte en één van de mededaders hebben zich voorgedaan als politieagenten en hebben op die listige wijze toegang gekregen tot de woning van de slachtoffers. Op politieambtenaren moet men kunnen vertrouwen en dat hebben de slachtoffers door verdachten binnen te laten ook gedaan. Van dat vertrouwen hebben verdachten dus misbruik gemaakt. Verdachte heeft samen met de mededaders, onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en door het vastbinden van de handen en benen van de slachtoffers en het dichtplakken van hun mond, meerdere goederen van het echtpaar weggenomen en hen van hun vrijheid beroofd. Daarbij zijn ook nog klappen uitgedeeld. Feiten als deze kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke gewelddadige feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden, hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg is gebleken uit de slachtofferverklaringen van beide slachtoffers, die ter terechtzitting zijn voorgelezen. Dat de slachtoffers tot op de dag van vandaag, 4 jaren na de pleegdatum, lijden onder de gewelddadige feiten blijkt ook uit de door de raadsman van de slachtoffers ter terechtzitting van dit hof van 28 november 2019 overlegde stukken. Mede gezien de hoge leeftijd van de slachtoffers is de impact van het incident groot geweest.
Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het uitgangspunt bij een woningoverval is blijkens de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (hierna: de Oriëntatiepunten) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren bij licht geweld dan wel bedreiging. Het hof stelt vast dat hier geen sprake van licht geweld is nu er niet enkel sprake is van een ruk of een duw, maar sprake is van ernstiger geweld door het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het meermalen slaan van aangever [benadeelde partij 1] en het vastbinden van de slachtoffers. In dit geval is er sprake van ander geweld en luidt het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Het hof weegt bij de strafoplegging mee dat sprake is van meerdere strafverhogende factoren te weten: kwetsbare slachtoffers in hun woning, aanzienlijk psychisch letsel bij beide aangevers, een samenwerkingsverband tussen verdachte en mededaders en een professionele werkwijze door het binnendringen van de woning door gebruik te maken van kleding gelijkend op politie-uniformen en het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Daarnaast stelt het hof vast dat het tot een bewezenverklaring komt, terwijl verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd. In zoverre heeft verdachte niet zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie om die reden bestaat vooralsnog dan ook geen reden.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte ook rekening met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 oktober 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De behandeling van de strafzaak heeft in hoger beroep geruime tijd in beslaggenomen. Er is weliswaar (deels op verzoek van de verdediging) sprake van verschillende vormen van nadere onderzoeksverrichtingen, maar desondanks is er sprake van onredelijke vertraging. Bij de bepaling van de straf heeft het hof hier rekening mee gehouden. Als uitgangspunt acht het hof gelet op de bovengenoemde omstandigheden, alles afwegende, een gevangenisstraf van 6 jaar een juiste bestraffing. Rekening houdend met het tijdsverloop acht het hof de gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten – oplegging van een gevangenisstraf van 66 maanden passend en geboden is vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.731,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.531,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar oorspronkelijke vordering daarbij gematigd tot een bedrag van € 7.781,06, waarvan € 6.500,- immateriële schade.
De verdediging heeft in hoger beroep ten aanzien van de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen het gerechtshof verzocht deze te matigen indien deze voor toewijzing in aanmerking komen. De verdediging heeft echter niet inhoudelijk de materiële en immateriële schadeposten betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.531,06 bestaande uit € 1.031,06 aan materiële schade en
€ 6.500,- aan immateriële schade. De verdediging heeft de materiële schade niet inhoudelijk bestreden. Het gevorderde bedrag ligt voor toewijzing gereed met uitzondering van het bedrag van € 250,- ter zake de eigen bijdrage van de rechtsbijstandsverzekering. De kosten voor rechtsbijstand vallen niet onder rechtstreekse schade conform artikel 51a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen bij de schadevergoedingsmaatregel. Zij kunnen echter wel vallen onder proceskosten door de benadeelde partij gemaakt conform artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze schade hangt namelijk, gezien de aard van de schade, zozeer samen met de inschakeling van juridische bijstand van een advocaat dat zij onder proceskosten dienen te worden geschaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging het hof in overweging gegeven te bezien of er aanleiding tot matiging bestaat. Het hof heeft de gemotiveerde, door de verdediging op dit onderdeel niet inhoudelijk betwiste, stellingen van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten. Daarbij is in het bijzonder gelet op de wijze waarop verdachte met zijn mededaders de woning van het bejaarde echtpaar is binnengedrongen door zich voor te doen als politieagenten, waarbij aan de slachtoffers een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd getoond en zij hardhandig werden vastgebonden. De benadeelde partij werd daarbij gedwongen met een van de daders naar haar slaapkamer te gaan alwaar zij op haar buik op het bed moest liggen waarna zij werd vastgebonden. Er werd tape over haar gezicht geplaatst waardoor zij naast veel angst en stress, benauwdheid heeft ervaren. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte zeer diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft als gevolg van het handelen van verdachte psychisch letsel opgelopen, in de vorm van een post traumatische stressstoornis (PTSS) waarvoor zij individuele traumabehandeling (EMDR-therapie) heeft ondergaan. Daarnaast heeft zij tot op heden gesprekken met de praktijkondersteuner-GGZ van de huisarts en gebruikt zij rustgevende middelen en slaapmedicatie.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient als overwogen naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 6.500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.313,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.413,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en zijn oorspronkelijke vordering daarbij gematigd tot een bedrag van € 11.163,49, waarvan € 5.000,- immateriële schade.
De verdediging heeft in hoger beroep ten aanzien van de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen het gerechtshof verzocht deze te matigen indien deze voor toewijzing in aanmerking komen. De verdediging heeft echter niet inhoudelijk de materiële en immateriële schadeposten betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 10.155,59 bestaande uit € 5.155,59 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade. De verdediging heeft de materiële schade niet inhoudelijk bestreden. Het gevorderde bedrag ligt voor toewijzing gereed met uitzondering van het bedrag van € 250,- ter zake de eigen bijdrage van de rechtsbijstandsverzekering alsook het bedrag van € 757,90 ter zake de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten. De kosten voor rechtsbijstand en de reiskosten vallen niet onder rechtstreekse schade conform artikel 51a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen bij de schadevergoedingsmaatregel. Zij kunnen echter wel vallen onder proceskosten door de benadeelde partij gemaakt conform artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze schade hangt namelijk, gezien de aard van de schade, zozeer samen met de inschakeling van juridische bijstand van een advocaat dan wel het recht van de benadeelde partij om ter terechtzitting zijn of haar vordering toe te lichten dat zij onder proceskosten dienen te worden geschaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging het hof in overweging gegeven te bezien of er aanleiding tot matiging bestaat. Het hof heeft de gemotiveerde, door de verdediging op dit onderdeel niet inhoudelijk betwiste, stellingen van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten. Daarbij is in het bijzonder gelet op de wijze waarop verdachte met zijn mededaders de woning van het bejaarde echtpaar is binnengedrongen door zich voor te doen als politieagenten, waarbij aan de slachtoffers een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd getoond en zij werden vastgebonden. De benadeelde partij is meermalen geslagen tegen zijn hoofd teneinde handelingen van hem af te dwingen. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. Dit blijkt te meer uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting van dit hof van 28 november 2019 alsook de aanwezigheid van de benadeelde partij op eerdere zittingen van dit hof. De benadeelde partij heeft als gevolg van het handelen van verdachte psychisch letsel opgelopen, in de vorm van toegenomen onrust, concentratieverlies en vermoeidheid. Daarnaast is de benadeelde partij tot op heden wantrouwig tegenover onbekenden en personen in politie-uniform.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient als overwogen naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 5.000,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 november 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, parketnummer 09-819688-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.531,06 (zevenduizend vijfhonderd eenendertig euro en zes cent) bestaande uit € 1.031,06 (duizend eenendertig euro en zes cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.531,06 (zevenduizend vijfhonderd eenendertig euro en zes cent) bestaande uit € 1.031,06 (duizend eenendertig euro en zes cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 december 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.155,59 (tienduizend honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 5.155,59 (vijfduizend honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.007,90 (duizend zeven euro en negentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.155,59 (tienduizend honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 5.155,59 (vijfduizend honderdvijfenvijftig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 december 2015.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2014, parketnummer 09-819688-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J.G. Idsardi en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. Janssen, griffier,
en op 12 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.G. Idsardi is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna opgenomen voetnoten wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de paginanummers van de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2015395165, gesloten en getekend op 22 juli 2016 door G.B. Regterschot brigadier van politie Midden-Nederland.
2.P. 1003.
3.P. 1004.
4.P. 1005.
5.P. 1006.
6.P. 1024 & 1025.
7.P. 1012.
8.P. 1013.
9.P. 1014.
10.P. 1068.
11.P. 1069.
12.P. 1068.
13.P. 1069.
14.P. 1121.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige deskundige dr. R.J. Bink bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2016, p. 3.
16.P. 1121.
17.P. 1111.
18.Rapport dactyloscopisch onderzoek d.d. 27 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door J.A.J.M. Riemen, p. 2.
19.P. 151 en het proces-verbaal van de terechtzitting bij de Rechtbank Midden-Nederland d.d. 18 oktober 2016, p. 2.
20.Proces-verbaal van de terechtzitting bij dit hof d.d. 14 april 2017, p. 1 en 2.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 31 januari 2018.
22.Proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen van de raadsheer-commissaris bij dit hof d.d. 02 februari 2018.
23.Paren: 1196.2 (B) / 1201.1a (A), 1196.1 (A) / 1196.1.x1, 1196.6b (B) / 1201.3 (A) en 1201.3 (B) / 1201.4 (A).
24.Ordergrootte bewijskracht: 10.000 - 1.000.000.
25.Welke uiteinden een paar vormen is in figuur 3 op p. 8 van het rapport betreffende het soucheonderzoek d.d. 18 juli 2019 schematisch weergegeven.
26.Ordergrootte bewijskracht: meer dan / > 1.000.000.
27.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een overval in [plaats] op 30 december 2015, p. 11.
28.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een overval in [plaats] op 30 december 2015, p. 12.
29.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een overval in [plaats] op 30 december 2015, p. 14.
30.De rapporteur trekt op pagina 15 van het interdisciplinair NFI-rapport de conclusie dat de bevindingen van het soucheonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als het uiteinde is ontstaan door van fabriekswege machinaal scheiden dan wanneer het uiteinde is ontstaan door handmatig scheuren.
31.Ordergrootte bewijskracht (LR), dat wil zeggen de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten, is meer dan 1.000.000 keer groter wanneer H3 waar is dan wanneer H4 waar is.
32.Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een overval in [plaats] op 30 december 2015, p. 18.