ECLI:NL:GHARL:2019:10708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.266.971
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van de informatieplicht en moeizame communicatie met de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel was uitgesproken. De rechtbank had eerder, op 16 januari 2018, de schuldsaneringsregeling van de appellant uitgesproken, maar deze werd tussentijds beëindigd op 24 september 2019, hersteld op 2 oktober 2019. De appellant verzocht het hof om deze vonnissen te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Er was sprake van een gebrek aan saneringsgezinde houding, wat onder andere bleek uit de moeizame communicatie met de bewindvoerder en het niet tijdig verstrekken van relevante informatie. De bewindvoerder had herhaaldelijk om informatie moeten vragen, en de appellant had haar verplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot de conclusie dat er geen vertrouwen was in een voortzetting van de regeling.

Het hof oordeelde dat de appellant haar informatieplicht stelselmatig niet had nagekomen en dat de schuldsaneringsregeling niet kon voortduren. De appellant had voldoende mogelijkheden gekregen om haar situatie te verbeteren, maar had deze niet benut. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.266.971
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/18/31 R)
arrest van 12 december 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellante, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Gerards.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 16 januari 2018 is, op verzoek van [appellant] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 24 april 2018 heeft de rechtbank de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] afgewezen.
1.3
Bij tussenvonnis van 14 mei 2019 heeft de rechtbank de beslissing op een nieuwe voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de regeling van [appellant] aangehouden, onder meer om een medisch (psychisch) belastbaarheidsonderzoek door Ausems en Kerkvliet te laten plaatsvinden.
1.4
Ausems en Kerkvliet heeft in het rapport van 25 juli 2019 [appellant] belastbaar geacht met acht uur in de week voor betaalde arbeid binnen een solistische functie. Verder wordt in het rapport aangegeven dat na zes maanden een herbeoordeling kan plaatsvinden om vast te stellen of urenuitbreiding mogelijk is en dat [appellant] ter vergroting van haar psychische belastbaarheid en het doen afnemen van haar klachten baat zou kunnen hebben bij psychologische hulpverlening via schematherapie om op adequate wijze om te leren gaan met haar negatieve gevoelens en tegenslagen.
Op 30 juli 2019 heeft de bewindvoerder [appellant] schriftelijk op de hoogte gesteld van haar sollicitatieplicht voor acht uur per week en haar in verband met de door Ausems en Kerkvliet geadviseerde psychologische hulp per ommegaande opgedragen contact op te nemen met haar huisarts.
1.5
Bij vonnis van de rechtbank van 24 september 2019, hersteld bij vonnis van
2 oktober 2019, is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar deze vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 oktober 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 24 september 2019 en 2 oktober 2019. [appellant] verzoekt het hof die vonnissen te vernietigen en, opnieuw recht doende, haar schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de brief met bijlagen van 26 november 2019 van de bewindvoerder, M.L. Knippenborg.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Gerards, alsook de bewindvoerder. Verder is namens Losser Bewind B.V. te Losser (per 1 december 2019 opvolgend beschermingsbewindvoerder van [beschermingsbewindvoerder 1] ) [beschermingsbewindvoerder 2] verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen.
Aan deze beslissing is, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Het ontbreekt [appellant] aan een saneringsgezinde houding. Dit ziet onder andere op het antwoord op de vraag of [appellant] wel of niet geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in het kader van de nakoming van haar sollicitatieplicht, de langdurig gevoerde discussie over de vast te stellen waarde van een scooter en de vergoeding daarvan aan de boedel, de vakantie in [land] (27 september tot en met 13 oktober 2019) en de, niet door een verklaring van haar huisarts onderbouwde, afwezigheid van [appellant] op de (voortgezette) zitting van
10 september 2019.
3.2
Het hof is van oordeel dat [appellant] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht stelselmatig niet, althans in onvoldoende mate, is nagekomen en dat reeds op deze grond haar regeling tussentijds moet worden beëindigd.
Uit de vele door de bewindvoerder overgelegde aan [appellant] toegezonden e-mailberichten blijkt voldoende dat de bewindvoerder vrijwel voortdurend heeft moeten vragen om de informatie die zij nodig had om haar taak als bewindvoerder, te weten het houden van toezicht op een correct verloop van de schuldsaneringsregeling, te kunnen uitoefenen.
Het toesturen van e-mails naar de bewindvoerder, veelal zonder voldoende relevante stukken, met het verzoek om een ontvangstbevestiging volstaat daartoe niet.
Hoewel [appellant] steeds kon terugvallen op de ondersteuning van het op 2 april 2015 ingestelde beschermingsbewind, hebben de vele verzoeken van de bewindvoerder en zelfs de waarschuwingen van de rechtbank in het vonnis van 24 april 2018 en het tussenvonnis van 14 mei 2019 niet tot een daadwerkelijke verbetering van dit gedrag geleid.
Dit blijkt onder andere uit het volgende. [appellant] heeft haar scooter uiteindelijk, zonder medeweten van de bewindvoerder, naar de sloop gebracht (het RDW heeft de tenaamstelling per 28 augustus 2019 vervallen verklaard) en tot de zitting bij het hof nagelaten om de vastgestelde waarde daarvan (€ 350) naar de schuldsaneringsboedel over te maken.
Verder heeft [appellant] tijdens haar regeling geen duidelijkheid verschaft over de vraag of zij, zoals zij ter zitting heeft gezegd, vóór haar toelating tot de schuldsaneringsregeling als coupeuse heeft gewerkt, dan wel, zoals in haar CV staat vermeld, ná haar toelating (van februari 2018 tot oktober 2018). In dat laatste geval had [appellant] de bewindvoerder daarvan op de hoogte moeten stellen.
Zeer zeker verwijtbaar is het feit dat [appellant] , herhaalde verzoeken ten spijt, de bewindvoerder onvoldoende (financiële) informatie heeft verstrekt over haar oudste dochter, die sinds begin juni 2019 bij haar is komen wonen. Door het ontbreken van relevante informatie (alleen de opgave van naam en geboortedatum van de dochter is onvoldoende) is de bewindvoerder vanaf het moment van inwoning van de dochter niet in staat gebleken het voor [appellant] vrij te laten bedrag te berekenen.
3.3
Dat ook volgens eigen waarneming van het hof evident sprake is van een zeer moeizame communicatie tussen [appellant] en bewindvoerder, neemt niet weg dat [appellant] in de eerste plaats zelf verantwoordelijk blijft om haar verplichtingen (tijdig) na te komen en dat zij gehouden is alle voor haar regeling relevante omstandigheden eigener beweging of via haar beschermingsbewindvoerder te melden aan de bewindvoerder en zich te houden aan haar aanwijzingen. [appellant] kan de schuld voor de gebrekkige communicatie niet, zoals zij lijkt te doen, geheel op conto van de bewindvoerder schrijven.
heeft ook alle belang bij een correcte nakoming van haar verplichtingen, omdat zij door haar toelating tot de schuldsaneringsregeling de gelegenheid heeft gekregen zich te bevrijden van haar schuldenlast uit het verleden. Hoewel [appellant] door de bewindvoerder en de rechtbank in haar regeling voldoende mogelijkheden heeft gekregen om de nodige verbetering te laten zien, heeft dat haar niet gebracht tot een constructieve, saneringsgezinde houding. De gevolgen hiervan komen dan ook voor haar rekening.
3.4
Gelet op de wijze waarop [appellant] gedurende haar schuldsaneringsregeling met haar verplichtingen is omgegaan, kan deze regeling niet voortduren en evenmin worden verlengd. Wat dit laatste betreft geldt dat indien deze mogelijkheid geboden wordt er tenminste enig vertrouwen aanwezig moet zijn dat bij een verlenging van de regeling de verplichtingen wel naar behoren zullen worden nagekomen. Van concrete aanwijzingen hiervoor is niet gebleken, eerder van het tegendeel. Zo heeft de bewindvoerder onweersproken verklaard dat zij pas op de zitting in hoger beroep heeft moeten vernemen dat [appellant] geen psychologische hulp heeft ingeroepen, nadat de bewindvoerder haar dat bij brief van 30 juli 2019 had opgedragen. Verder is ook veelzeggend dat de net benoemde nieuwe beschermingsbewindvoerder volgens zijn zeggen geen enkele respons van [appellant] krijgt op zijn vele verzoeken om een afspraak te maken voor een intakegesprek.
Het feit dat de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep verklaard dat [appellant] vanaf september 2019 aan haar sollicitatieplicht voldoet en de mededeling van [appellant] dat zij kort voor aanvang van die zitting te horen heeft gekregen dat zij per [datum] 2020 als masseuse voor acht uur per week kan gaan werken, maakt de beoordeling niet anders.
3.5
Gelet op het voorgaande faalt het hoger beroep. Het vonnis van 24 september 2019, hersteld bij vonnis van 2 oktober 2019, zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 september 2019, hersteld bij vonnis van 2 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, L.J. de Kerpel-van de Poel en A.S. Gratama, en is op 12 december 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.