Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
appellant, hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Van 1 september 2013 tot 1 juli 2017 heeft [appellant] een onderneming geëxploiteerd. Momenteel is hij parttime (24 uur per week) werkzaam als [functie] . Medio januari 2020 gaat hij fulltime aan het werk als [functie] op Schiphol.
Niet in het schuldenoverzicht vermeld, maar wel mede tot zijn schuldenlast te rekenen schulden, zijn volgens [appellant] vanwege een (achteraf gebleken) verkeerd geschat toetsingsinkomen door de belastingdienst van hem teruggevorderde of nog terug te vorderen huurtoeslag (€ 1.406), zorgtoeslag (€ 1.051) en kindgebonden budget (€ 523) en een door het UWV nog terug te vorderen uitkering van in totaal ongeveer € 1.900.
Hierbij heeft de rechtbank ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst overwogen dat [appellant] niet tijdig zijn aangifte omzetbelasting over 2016 en 2017 heeft verzorgd of niet tijdig heeft afgedragen op de aangifte, waardoor aan hem twee (naheffings-)aanslagen omzetbelasting zijn opgelegd. [appellant] heeft de volledige boekhouding niet kunnen overleggen aan de belastingdienst en ook niet aan de rechtbank, omdat deze is vernietigd.
Dit komt gelet op artikel 3:15i BW voor zijn rekening en risico, aldus de rechtbank.
heeft in 2019 in totaal € 15.500 schadevergoeding van Allianz Nederland ontvangen wegens een bedrijfsongeval. Van [appellant] mocht gelet op zijn aanzienlijke schuldenlast, waaronder enkele oude schulden met de bijbehorende onverkort geldende betalingsverplichtingen, worden verwacht dat hij met de ontvangen schadevergoeding én de op 7 mei 2019 ontvangen belastingteruggave (inkomstenbelasting 2018) zoveel mogelijk schulden had afbetaald. Dit heeft [appellant] echter niet gedaan.
Naast de terugbetaling van opleidingskosten aan zijn (voormalige) werkgever (€ 4.960) en enkele voornamelijk op niet-betaalde vaste lasten ziende schulden (ongeveer € 6.700), is uit de overgelegde stukken gebleken dat [appellant] voor substantiële bedragen consumptieve uitgaven heeft gedaan, waaronder een vakantie van rond € 1.300 en uitgaven voor de (her)inrichting van de tuin van zijn nieuwe woning van om en nabij € 2.500. [appellant] heeft door zijn handelwijze in onvoldoende mate rekening gehouden met de belangen van zijn schuldeisers. Dit valt hem in ernstige mate aan te rekenen.
3.6 Tot slot is het ontstaan en onbetaald laten van de naar de aard als niet te goeder trouw aan te merken - volgens het ter zitting in hoger beroep overgelegde overzicht nog geheel in de vijfjaarstermijn gelegen - schuld aan het CJIB een reden temeer om [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.