3.8[geïntimeerde] concentreert zich in deze procedure op de drie beschuldigingen die hij het ernstigst vindt en die volgens hem ongegrond zijn.
1. De eerste betreft het ‘grijpen in het kruis’. In het artikel staat: “Een vrouwelijke collega die vertelt in 2005 na een borrel buitenshuis door [geïntimeerde] onder haar kleding in het kruis te zijn gegrepen, wordt niet serieus genomen door de leiding, onder wie [x] . De bedrijfsarts en de afdeling personeelszaken van de UvA zijn evenmin onder de indruk. “Het is jouw woord tegen het zijne”, krijgt ze te horen. [geïntimeerde] zelf laat haar in de dagen erna weten geen actieve herinnering te hebben aan het voorval. Een functionerend systeem van vertrouwenspersonen is er niet. De vrouw is bang en voelt zich machteloos. Een poging om met een paar andere vrouwen een klacht in te dienen tegen [geïntimeerde] strandt. De angst voor repercussies is bij de meesten te groot.”
NRC stelt dat meerdere van haar 35 anonieme bronnen deze beschuldiging en de gang van zaken hebben bevestigd. De vrouw heeft de kwestie destijds met meerdere medewerkers, waaronder leidinggevenden, besproken en deze mensen bevestigen dat zij dat destijds heeft gedaan. Volgens NRC heeft zij er bewust voor gekozen de beschuldiging niet als feit te presenteren en is de beschuldiging relevant om te begrijpen hoe [geïntimeerdes] gedrag zich bij de UvA kon ontwikkelen. Dat de beschuldiging niet als feit is gepresenteerd wordt door [geïntimeerde] (terecht) niet ontkend. De passage geeft een beschrijving van een door een vrouwelijke collega gedane melding en van de manier waarop de UvA daarop heeft gereageerd. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat die beschrijving (grotendeels) klopt. De passage vindt dus voldoende steun in de feiten.
2. De tweede betreft het hebben van seks met een studente met privéproblemen. Volgens het artikel was dat de eindfase van een proces waarin [geïntimeerde] haar e-mails stuurde met steeds verdergaande seksueel getinte opmerkingen. Tijdens het pleidooi in hoger beroep is door de advocaat van [geïntimeerde] voor het eerst erkend dat [geïntimeerde] weet om wie het gaat. De betrokkene zou op dat moment echter geen studente meer zijn geweest, maar sinds enkele maanden werkzaam bij [y] B.V. (nadat ze eerst student-assistente bij de vakgroep van [geïntimeerde] was geweest). NRC blijft erbij dat de vrouw op het moment dat [geïntimeerde] seks met haar had, nog studente was. NRC heeft deze vrouw als anonieme bron gehoord, de e-mails van [geïntimeerde] aan de vrouw gezien en heeft een verklaring overgelegd die de vrouw bij een deurwaarder heeft afgelegd. Gelet op de context van deze beschuldiging, te weten een uitgebreid verhaal over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de werksfeer, met vele (niet betwiste) voorbeelden die als grensoverschrijdend gedrag zijn te kwalificeren (zie onder 3.7), kan in het kader van de beoordeling die het hof moet maken gezegd worden dat het artikel voldoende steun vindt in de feiten, ook als het zo zou zijn dat de vrouw (net) geen studente meer was toen het kwam tot seksueel contact.
3. De derde beschuldiging die onjuist zou zijn betreft [geïntimeerdes] handelen bij het hof Amsterdam en het schenden van de wetenschappelijke integriteit.
Ter zitting heeft de advocaat van [geïntimeerde] bevestigd dat in het artikel [geïntimeerdes] wetenschappelijke integriteit niet in twijfel wordt getrokken. Wat betreft zijn vertrek bij het hof staat in het artikel dat dat te maken had met het feit dat [geïntimeerde] twee ‘legal opinions’ had afgegeven die (in strijd met de regels ten aanzien van raadsheer-plaatsvervangers bij het hof) zijn ingebracht in zaken die bij het hof Amsterdam liepen. Dat laatste staat vast. Ook staat vast dat [geïntimeerde] in verband met de eerste opinie door de president van het hof op het matje is geroepen en dat hij kort daarna zijn functie heeft neergelegd. [geïntimeerde] voert echter aan dat zijn vertrek niet was ingegeven door de tweede opinie. Volgens hem wist hij op het moment van zijn vertrek nog niet dat die tweede opinie ook in een zaak bij het hof was of zou worden ingebracht. Ook op dit punt acht het hof voor de vraag of de beschuldigingen voldoende steun vinden in de feiten niet van belang of [geïntimeerdes] vertrek was gebaseerd op één opinie of op twee opinies. Dat aspect valt in het niet bij de kern van de misstand die het artikel aankaart, te weten het langdurig seksueel grensoverschrijdende gedrag, en zelfs bij de (feitelijk in ieder geval juiste) constatering dat [geïntimeerde] in strijd met de gedragsregels opinies had afgegeven die in zaken bij het hof Amsterdam zijn ingediend. Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat het hof in het artikel niet de suggestie leest dat er ook bij het hof Amsterdam sprake zou zijn geweest van seksueel grensoverschrijdende gedragingen. Die stelling van [geïntimeerde] volgt het hof dus niet.