ECLI:NL:GHARL:2019:11155
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis en afwijzing ontnemingsvordering na toewijzing benadeelde partij
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is afgewezen in verband met de toewijzing van een vordering van een benadeelde partij, ABN AMRO. De veroordeelde, geboren in 1969, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Tijdens de zittingen op 6 november en 18 december 2019 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van € 7.019.544,79 uit zijn bewezen verklaarde handelen, maar dat de vordering van de benadeelde partij in de hoofdzaak is toegewezen. Op grond van artikel 36e lid 6 (oud) van het Wetboek van Strafrecht wordt dit bedrag in mindering gebracht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil, wat leidt tot de afwijzing van de ontnemingsvordering.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de vordering tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. G. Dam als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in de zitting.