ECLI:NL:GHARL:2019:11155

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
21-001935-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en afwijzing ontnemingsvordering na toewijzing benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is afgewezen in verband met de toewijzing van een vordering van een benadeelde partij, ABN AMRO. De veroordeelde, geboren in 1969, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Tijdens de zittingen op 6 november en 18 december 2019 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van € 7.019.544,79 uit zijn bewezen verklaarde handelen, maar dat de vordering van de benadeelde partij in de hoofdzaak is toegewezen. Op grond van artikel 36e lid 6 (oud) van het Wetboek van Strafrecht wordt dit bedrag in mindering gebracht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil, wat leidt tot de afwijzing van de ontnemingsvordering.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de vordering tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. G. Dam als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001935-17
Uitspraak d.d.: 18 december 2019
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017 met parketnummer 05-980628-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 november 2019 en 18 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 18 december 2019 (parketnummer 21-001424-16) veroordeeld ter zake van onder meer oplichting, meermalen gepleegd (feit 1).
Op grond van artikel 36e lid 6 (oud) van het Wetboek van Strafrecht worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Onder die bepaling hoeft de vordering niet te zijn voldaan.
ABN AMRO heeft zich in de hoofdzaak als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft die vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.019,544,79.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 7.019.544,79.
Vanwege de toewijzing van de vordering benadeelde partij in de hoofdzaak schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 18 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 december 2019.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. J.A.A.M. Francissen, advocaat-generaal,
mr. M.B. Haak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.