ECLI:NL:GHARL:2019:11209

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.252.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van een procedure na doorhaling en de vereisten voor aanzegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die woonachtig is te [A], had in eerste aanleg de rol van gedaagde en werd vertegenwoordigd door mr. R. de Vries, die zich echter had onttrokken. De geïntimeerde, Handelsmaatschappij Van Hijfte B.V., had in eerste aanleg de rol van eiseres en werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Teeuw. Na de onttrekking van de advocaat van appellant werd de zaak doorgehaald. De advocaat van de geïntimeerde heeft vervolgens een brief gestuurd naar de appellant, waarin hij aangaf de zaak opnieuw te willen aanbrengen en om arrest te vragen. Het hof oordeelde echter dat deze brief niet voldeed aan de eisen van artikel 8.3 van het Landelijk procesreglement (Lpr). Dit artikel stelt dat een partij die de procedure na doorhaling wil hervatten, een verzoek moet indienen met een duidelijke aanzegging aan de wederpartij, inclusief de noodzaak om een nieuwe advocaat te stellen en de memorie van grieven in te dienen binnen een bepaalde termijn.

Het hof concludeerde dat de brief van de advocaat van de geïntimeerde niet aan deze eisen voldeed, omdat niet expliciet was vermeld dat de appellant op de aangegeven roldatum een nieuwe advocaat moest stellen en dat de memorie van grieven moest worden ingediend. Gezien de verstrekkende gevolgen van deze procedurele vereisten, had de advocaat van de geïntimeerde een duidelijke aanzegging moeten doen, vooral omdat de appellant geen advocaat meer had. Het hof besloot daarom dat de zaak niet correct was hervat en bepaalde dat de zaak ambtshalve werd doorgehaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en naleving van procesregels in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.722/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 150359)
arrest van 24 december 2019
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: voorheen mr. R. de Vries, kantoorhoudend te Groningen, die zich heeft onttrokken,
tegen
Handelsmaatschappij Van Hijfte B.V.,
gevestigd te IJzendijke, gemeente Sluis,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Van Hijfte,
advocaat: mr. A.C. Teeuw, kantoorhoudend te Middelharnis.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit de vonnissen van 30 november 2016, 26 april 2017 en 25 april 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding van
19 juli 2018 (met één bijlage), het herstelexploot van 30 november 2018 en de akte van Van Hijfte van 30 april 2019.
2.2
In die dagvaarding concludeert [appellant] tot vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank van 25 april 2018 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Van Hijfte, met veroordeling van Van Hijfte in de kosten in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
Aan [appellant] is uitstel verleend voor het indienen van de memorie van grieven tot 26 februari 2019. Op die datum heeft [appellant] niet van grieven gediend, waarna een nader uitstel is verleend tot 26 maart 2019 (ambtshalve peremptoir).
2.4
Op de rol van 26 maart 2019 heeft mr. De Vries zich onttrokken aan de zaak. Hij heeft zijn cliënt schriftelijk gewezen op de gevolgen daarvan. Voor het opnieuw stellen van een advocaat en het nemen van de memorie van grieven is aan [appellant] twee weken uitstel verleend tot 9 april 2019.
2.5
Op de rol van 9 april 2019 heeft zich voor [appellant] geen nieuwe advocaat gesteld. Van Van Hijfte is geen instructie ontvangen, zodat de zaak met toepassing van art. 6.4, tweede volzin, van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr; achtste versie, januari 2018) ambtshalve is doorgehaald.
2.6
De advocaat van Van Hijfte heeft [appellant] (per aangetekende post en per e-mail van 12 april 2019) ervan op de hoogte gesteld dat hij de zaak op de rol van 30 april 2019 zal opbrengen en dan om arrest zal vragen.
2.7
Op verzoek van Van Hijfte is de zaak op de rol van 30 april 2019 heropend met toepassing van art. 8.3 Lpr. Bij het verzoek is een afschrift gevoegd van de brief van
12 april 2019 van de advocaat van Van Hijfte aan [appellant] .
2.8
Op de rol van 30 april 2019 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [appellant] en is de memorie van grieven niet genomen. Van Hijfte heeft arrest gevraagd en heeft hiervoor de stukken overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv (dat op grond van art. 353 Rv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep) is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om deze proceshandeling te verrichten. In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.
3.2
Hoe een procedure na doorhaling wordt hervat, staat in art. 8.3 Lpr. Iedere partij kan na een (ambtshalve) doorhaling verzoeken de procedure op een bepaalde roldatum te hervatten. De partij die hervatting verzoekt, stuurt het verzoek uiterlijk twee weken voor deze roldatum aan het hof en aan de wederpartij. Indien de wederpartij een proceshandeling dient te verrichten, voegt de partij die om hervatting verzoekt, bij zijn verzoek een (kopie van de) aanzegging aan de wederpartij dat de wederpartij die proceshandeling uiterlijk twee weken na de hervatting dient te verrichten op straffe van verval van het recht daartoe. Het verzoek en de mededeling aan de wederpartij worden uiterlijk twee weken vóór deze roldatum aan het hof en aan de wederpartij toegezonden.
3.3
De brief van 12 april 2019 van mr. Teeuw aan [appellant] voldoet niet aan de eisen die art. 8.3 Lpr daaraan stelt. In die brief is immers niet met zoveel woorden vermeld dat [appellant] op de rol van 30 april 2019 een nieuwe advocaat moest stellen en de memorie van grieven moest nemen en dat dit bij gebreke daarvan uiterlijk twee weken later alsnog zou moeten gebeuren, op straffe van verval van het recht om dat later nog te doen. Gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, had van mr. Teeuw mogen worden verwacht dat hij een duidelijke aanzegging zou uitbrengen, te meer nu [appellant] niet langer een advocaat had.
3.4
De slotsom luidt dat de zaak niet correct is hervat. Om misverstanden te voorkomen zal het hof in het dictum bepalen dat de zaak ambtshalve wordt doorgehaald.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bepaalt dat de zaak vandaag (ambtshalve) wordt doorgehaald.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 december 2019.