ECLI:NL:GHARL:2019:1145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
200.247.209/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een billijke vergoeding na ontbinding van de arbeidsovereenkomst op g-grond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [verzoeker], die het niet eens is met de afwijzing van zijn verzoek om een billijke vergoeding na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de vennootschap onder firma Loon- en Grondverzetbedrijf Krans v.o.f. De werknemer was in dienst sinds 1993 en had een conflict met zijn werkgever, dat leidde tot een laatste waarschuwing en uiteindelijk tot de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op de g-grond. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden en de werknemer veroordeeld in de proceskosten, maar de werknemer verzocht in hoger beroep om een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto, in plaats van de eerder gevraagde € 60.000,-. Het hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld en de grieven van de werknemer verworpen. Het hof oordeelde dat de werkgever geen ernstig verwijt kon worden gemaakt en dat de werknemer onvoldoende had onderbouwd waarom hij recht had op de billijke vergoeding. De beslissing van de kantonrechter werd in grote lijnen bekrachtigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, die gedeeltelijk werd vernietigd. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.209/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 6811578)
beschikking van 6 februari 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J. Welvering,
tegen
de vennootschap onder firma
Loon- en Grondverzetbedrijf Krans v.o.f.,
gevestigd te De Wilp,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek,
hierna: Krans,
advocaat: mr. M.M. Pasman.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
6 juli 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift van [verzoeker] met een productie, ter griffie ontvangen op 4 oktober 2018;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, ingediend door [verzoeker] op 15 november 2018;
- het verweerschrift van Krans, met producties;
- de op 30 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij mr. Welvering een pleitnotitie heeft overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 18 maart 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft, zo begrijpt het hof, verzocht de beschikking van de kantonrechter van 6 juli 2018 te vernietigen voor zover daarbij de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding is afgewezen en hij in de proceskosten is veroordeeld, en Krans alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto met wettelijke rente, onder veroordeling van Krans in de proceskosten van beide instanties.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] , geboren [in] 1968, is [in] 1993 in dienst getreden bij Krans. Laatstelijk was [verzoeker] werkzaam in de functie loonwerker waarbij hij een salaris ontving van € 2.520,38 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
3.2
De huidige vennoten van Krans, [B] en [C] , hebben het bedrijf ongeveer tien jaar geleden overgenomen van de ouders van [C] en zij waren daarvoor al in het bedrijf werkzaam. In totaal zijn er tien personeelsleden werkzaam bij Krans.
3.3
Door de jaren heen zijn er regelmatig discussies geweest tussen Krans of [B] enerzijds en [verzoeker] anderzijds. Werkgeefster heeft in 2002 en 2003 tweemaal stappen gezet om te komen tot een beëindiging van de arbeidsverhouding, maar zij is daarop teruggekomen. In 2011 en 2012 is gebruik gemaakt van de diensten van [D] van Adviesbureau De Loonwerkdokter om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Van gesprekken met [D] zijn verslagen opgemaakt.
3.4
In 2015 is met [verzoeker] een functioneringsgesprek gevoerd. [verzoeker] heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat hij ook daarbuiten is aangesproken op zijn gedrag.
3.5
Met een brief van 23 november 2017 heeft Krans aan [verzoeker] kenbaar gemaakt dat voor Krans de grens is bereikt, dat [verzoeker] met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschrijdt en dat deze brief een laatste waarschuwing is. In de brief wordt een beeld geschetst van de arbeidsverhouding vanaf 2002, met nadere toelichting op incidenten in augustus, september en oktober 2017. In de brief staat onder meer:
Laatste waarschuwing
Daarom is voor cliënten op dit moment dan ook een grens bereikt in die zin dat zij dit gedrag niet meer willen accepteren. Door middel van deze brief willen zij u nog éénmaal een allerlaatste waarschuwing geven om per direct uw houding ten opzichte van de leidinggevenden (de heer en mevrouw [B] ) en uw collega's te veranderen in die zin dat u een constructieve, positieve - en dus normale - houding aanneemt.
Dit betekent dat u de normale fatsoensregels in acht dient te nemen en ondermeer iedereen op normale wijze (be)groet, niet alle beslissingen in twijfel trekt en niet altijd een discussie aangaat. Cliënte is leidinggevend en geeft instructies voor het uitvoeren van de werkzaamheden en bepaald de bedrijfsvoering.
Vanzelfsprekend staat zij open voor goede suggesties maar zij is niet bereid en ook niet gehouden om iedere beslissing uit te leggen en te rechtvaardigen. Dat is zij ook niet meer langer van plan te gaan doen.
In de brief wordt, refererend aan een recente uitspraak van [verzoeker] dat hij ‘wel weg wilde’, voorgesteld te komen tot een einde van het dienstverband per 1 april 2018 waarbij Krans een vergoeding aan [verzoeker] betaalt. [verzoeker] wordt uitgenodigd voor een gesprek.
3.6
De gemachtigde van [verzoeker] heeft per e-mail van 9 januari 2018 gereageerd en aangegeven dat de inhoud van de brief zwaar overdreven is, eenzijdig is weergegeven of ronduit onwaar is. De situatie zou vanaf augustus 2017 geëscaleerd zijn, maar de beschreven gebeurtenissen verschillen volgens [verzoeker] niet veel van gebeurtenissen in eerdere jaren. De vraag is dan waarom dezelfde feiten nu opeens maken dat cliënt niet meer te handhaven is. Buiten gesprekken met [D] en het functioneringsgesprek in 2015 zijn er geen officiële functioneringsgesprekken gevoerd of gesprekken met een ander karakter ten aanzien van de vermeende incidenten. Cliënt is evenmin gewaarschuwd. Cliënt heeft het gevoel dat werkgeefster een verstoorde relatie wenst te creëren, hetgeen grond voor een billijke vergoeding kan opleveren. [verzoeker] gaat echter voor behoud van zijn baan en wenst gesprekken, bij voorkeur onder leiding van een mediator.
3.7
Op 13 en 14 februari 2018 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen Krans en [verzoeker] , die daarbij werd bijgestaan door mw. Kanters. Deze gesprekken leidden tot een patstelling, waarna partijen een mediator hebben ingeschakeld. Deze mediator heeft op 15 maart 2018 bericht dat geen oplossing is bereikt.
3.8
[verzoeker] is daarna vrijgesteld van werk.
3.9
[B] kampt met gezondheidsklachten als gevolg van het conflict met [verzoeker] .

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Krans heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op de in artikel 7:669 lid 3 BW genoemde g-grond te ontbinden, omdat [verzoeker] zich respectloos en gezagsondermijnend gedraagt en het conflict ook met behulp van een mediator onoplosbaar is gebleken. Ook wordt verzocht te bepalen dat [verzoeker] de transitievergoeding toekomt.
4.2
[verzoeker] heeft toewijzing van het verzoek verzocht (met een geringe aanpassing van de hoogte van de transitievergoeding) en bij tegenverzoek aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto wegens ernstig verwijtbaar handelen van Krans.
4.3
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst op de g-grond ontbonden met ingang van 1 september 2018 en Krans veroordeeld tot betaling van de door [verzoeker] berekende transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018.
4.4
Het tegenverzoek is afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat de kern van het verwijt van [verzoeker] is, dat hij nooit door Krans is gewaarschuwd en dat Krans met de brief van 23 november 2017 de situatie heeft laten escaleren. [verzoeker] heeft echter erkend dat hij is aangesproken op zijn gedrag. Die boodschap is kennelijk niet aangekomen bij [verzoeker] en daarin ligt de kern voor de verstoorde arbeidsverhouding. Krans had hierover duidelijker met [verzoeker] moeten communiceren, maar [verzoeker] heeft als ervaren medewerker ook onvoldoende gevoel voor de werkelijke onderlinge verhoudingen gehad.
Aan Krans kan geen ernstig verwijt worden gemaakt.
4.5
De kantonrechter heeft [verzoeker] als grotendeels in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten van verzoek en tegenverzoek, te weten € 119,- griffierecht en € 600,- salaris gemachtigde.
5. De beoordeling in hoger beroep
5.1
[verzoeker] heeft, blijkens zijn petitum in hoger beroep, zijn verzoek in die zin verminderd dat hij thans € 10.000,- bruto in plaats van € 60.000,- bruto als billijke vergoeding vraagt.
5.2
[verzoeker] heeft zes beroepsgronden voorgelegd die zijn aangeduid als grieven. Het hof zal die terminologie volgen. Bij grief I heeft [verzoeker] geen belang meer, omdat het hof onder 3.1 tot en met 3.9 de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
5.3
Met de grieven II tot en met V komt [verzoeker] op tegen de afwijzing van de verzochte billijke vergoeding en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Volgens [verzoeker] heeft Krans ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld door met een vooropgezet plan een verstoorde arbeidsverhouding te veroorzaken: hij kreeg ten onrechte een laatste waarschuwing zonder eerdere waarschuwingen, zijn collega's zijn tegen hem opgezet en Krans heeft niet werkelijk ingezet op herstel van de arbeidsverhouding.
5.4
Het hof verwerpt deze grieven. Voor de duidelijke waarschuwing die Krans met de brief van 23 november 2017 aan [verzoeker] gaf, was (los van de vraag of alle daarin genoemde incidenten in het verleden, die samen met recente gebeurtenissen aanleiding vormden voor dit signaal, precies hebben plaatsgevonden zoals Krans deze beschrijft) alle reden, nu [verzoeker] niet gevoelig was gebleken voor eerdere signalen van Krans. Zo staat in het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter als verklaring van [verzoeker] onder meer:
Ik werd weleens aangesproken, gewoon over dingen van het werk. Puntjes die voor [B] schijnbaar heel belangrijk waren. Ouwe koeien. Telefoontjes die ik bewust niet zou opnemen, dat ik in de kantine niet spraakzaam was, met klanten sprak of niet. Het ging meestal over mijn gedrag. Van hun kant is het gevoel en emotie. Ik herkende het niet. Het liep altijd wel uit op discussie, omdat er dingen bij gehaald werden die niet van belang waren. Ook niet voor de zaak waarop ze mij aanspraken. Het was voor mij de moeite niet om erover te praten.
Het mag zo zijn dat [verzoeker] minder nadrukkelijk geuite kritiek op zijn gedrag niet herkende, mogelijk omdat Krans en [verzoeker] op verschillende ‘golflengten’ met elkaar communiceerden. Maar dat de strekking van de brief van 23 november 2017 voor [verzoeker] als een donderslag bij heldere hemel kwam, zoals hij beweert, acht het hof weinig geloofwaardig. Bovenaan het verslag van een gesprek op 16 december 2012 tussen [D] en [verzoeker] staat:
"Doel is om duidelijk te maken dat de leiding een groot probleem heeft met het gedrag van [verzoeker] ".Dat Krans niet geprobeerd heeft [verzoeker] te confronteren met door haar niet gewenst gedrag is dan ook onjuist. Met de mededeling dat hij nu een laatste waarschuwing kreeg omdat de maat voor Krans vol was, heeft Krans dan ook geen verstoorde arbeidsverhouding veroorzaakt, maar vastgesteld dàt daarvan sprake was en dat [verzoeker] zijn gedrag zou moeten aanpassen om te voorkomen dat dit tot een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst zou leiden.
5.5
Ook onjuist is de opvatting van [verzoeker] dat Krans ervoor heeft gezorgd dat de arbeidsverhouding verstoord raakte doordat zijn collega's tegen hem werden opgezet. Dat leidt [verzoeker] af uit de door een aantal collega's ondertekende verklaring van 5 april 2018, productie 15 bij het ontbindingsverzoek van Krans. [verzoeker] miskent daarmee dat al vanaf 23 november 2017 door Krans was vastgesteld dat, wat haar betrof, sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding door het eigen gedrag van [verzoeker] . Zijn aanbod om te bewijzen dat de verklaring van zijn collega's is voorgekookt (nummer 10 van zijn pleitnotitie) is dan ook niet ter zake dienend, nog daargelaten dat de collega's [E] en [F] deze beschuldiging uitdrukkelijk hebben betwist in door Krans als productie VIII overgelegde verklaringen. Overigens beschrijven de collega's vooral de spanning die er al jaren was tussen [verzoeker] en de huidige vennoten, maar ook tussen [verzoeker] en de vorige werkgevers en waarvan zij zelf ook last ondervinden.
5.6
De stelling van [verzoeker] dat Krans niet werkelijk heeft ingezet op herstel van de verhoudingen kan het hof aan de hand van de feiten niet volgen. Er zijn na de laatste waarschuwing immers gesprekken gevoerd in aanwezigheid van derden, waarom [verzoeker] heeft verzocht: eerst met een persoon naar zijn keuze, en daarna met een mediator die de voorafgaande instemming van beide partijen had. Dat deze gesprekken niet tot een oplossing hebben geleid, past bij het standpunt van Krans dat ontbinding moest volgen omdat van haar niet langer gevergd kon worden de verstoorde arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan.
5.7
Het voorgaande wordt niet anders als voor juist wordt aangenomen dat [B] op
8 december 2017 (dus na de brief van 23 november 2017 maar voorafgaand aan de reactie daarop van [verzoeker] ) aan de broer van [verzoeker] en aan werknemer/collega [E] zou hebben laten weten dat hij van [verzoeker] af wilde omdat hij er genoeg van had. Het aanbod van [verzoeker] om dat te bewijzen (nummer 16 van zijn beroepschrift) is eveneens niet ter zake doende.
Het voorgaande wordt ook niet anders doordat [verzoeker] zich vanaf december 2017 buitenspel voelde staan, waarbij hij er onder andere op wijst op dat hij zijn kerstpakket niet heeft gekregen omdat hij dit zou moeten ophalen, terwijl het anders bij afwezigheid werd bezorgd, en dat hij niet werd betrokken bij de voorbereiding voor het 50-jarig jubileum van Krans op 3 februari 2018, zodat hij zich daarvoor heeft afgemeld.
5.8
[verzoeker] heeft al met al onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat Krans ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Het vage bewijsaanbod in nummer 50 van zijn beroepschrift kan dat niet helen. Voor een billijke vergoeding is daarom geen reden.
De grieven II tot en met V falen.
5.9
Het hof voegt hier nog aan toe dat, als de conclusie in 5.8 al anders zou zijn geweest (hetgeen uitdrukkelijk
niethet geval is), moet worden vastgesteld dat [verzoeker] in gebreke is met de onderbouwing van de door hem verzochte vergoeding. Daarvoor is noch in eerste aanleg door de vorige gemachtigde van [verzoeker] (toen het nog om € 60.000,- ging), noch in hoger beroep ook maar enig toegelicht gezichtspunt aangereikt. De Hoge Raad heeft in de Zinzia-zaak (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878) overwogen dat de omvang van de billijke vergoeding zich naar zijn aard moeilijk laat motiveren. Het hof moet voldoende inzicht geven in de omstandigheden die tot de hoogte hebben geleid
"in het kader van de beoordeling van wat partijen daartoe hebben aangevoerd."Ook dit staat aan de toekenning van een billijke vergoeding in de weg nu zelfs aan een minimale invulling van de stelplicht niet is voldaan.
5.1
Grief VI heeft betrekking op de proceskostenveroordeling. De kantonrechter heeft [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van zowel het verzoek als het tegenverzoek.
Het hof ziet niet in op grond waarvan met betrekking tot het verzoek van Krans moet worden afgeweken van de gebruikelijke compensatie van kosten (zie ook Aanbeveling 3.2 en de toelichting daarop in de 'Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz', als productie XI in hoger beroep overgelegd door Krans). De bestreden beschikking bevat voor die afwijking geen aanknopingspunt. Het tegenverzoek waarbij onvoorwaardelijk (er werd ook immers geen verweer gevoerd tegen de ontbinding) is verzocht om toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen. Omdat dit een nieuw geschilpunt betrof, is het niet onredelijk dat de kantonrechter [verzoeker] in de proceskosten van het tegenverzoek heeft veroordeeld. Daarbij past dan echter in dit geval het tarief voor een eenvoudige zaak, zoals bedoeld in de toelichting bij Aanbeveling 3.1 (zie voorgaande bronvermelding).
Het hof zal daarom de beslissing op de proceskostenveroordeling vernietigen en in plaats daarvan de kosten van het verzoek compenseren en [verzoeker] veroordelen in de proceskosten van het tegenverzoek, aan de zijde van Krans vast te stellen op € 400,- voor salaris gemachtigde. Op grond van artikel 4 lid 2 onder d van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken wordt bij tegenverzoeken geen griffierecht geheven.
Grief VI is gedeeltelijk gegrond.
5.11
De slotsom is dat alleen grief VI gedeeltelijk gegrond is, zodat de bestreden beschikking, voor zover daartegen beroep is ingesteld, bekrachtigd wordt met uitzondering van de proceskostenveroordeling die wordt vernietigd. In plaats daarvan worden de proceskosten in de zaak van het verzoek gecompenseerd en in de zaak van het tegenverzoek wordt [verzoeker] veroordeeld tot betaling van € 400,- voor salaris gemachtigde.
In hoger beroep is [verzoeker] de grotendeels in het ongelijk te stellen partij en hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Krans te stellen op € 726,- griffierecht en € 2.148 - salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten;
vernietigt de beslissing omtrent de proceskosten en, in zoverre opnieuw beschikkende:
  • compenseert de proceskosten in de zaak van het verzoek;
  • veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten in de zaak van het tegenverzoek, aan de zijde van Krans vastgesteld op € 400,- voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Krans vastgesteld op € 726,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. W.F. Boele en mr. W.A. Zondag en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.