ECLI:NL:GHARL:2019:1254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
200.245.539/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en gezag tussen ouders van minderjarige na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep inzake de omgangsregeling en het gezag over de minderjarige [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag met de moeder en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De gecertificeerde instelling (GI), Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, is als overige belanghebbende aangemerkt en heeft ook verweer gevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedomgeving van [de minderjarige], die in het verleden blootgesteld is aan onveilige situaties. Zowel de vader als de moeder hebben persoonlijke problematiek, maar er zijn positieve ontwikkelingen zichtbaar. De vader heeft na zijn detentie begeleiding gekregen en heeft een vaste baan, terwijl de moeder ook stappen heeft gezet in haar situatie.

Gezien de positieve ontwikkelingen en het feit dat de GI nog geen acties heeft ondernomen richting de vader, heeft het hof besloten de definitieve beslissing omtrent de verzoeken van de vader aan te houden voor zes maanden. Tevens is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij binnen twee maanden wordt toegewerkt naar een begeleide omgang van één keer per drie weken gedurende anderhalf uur. De GI is verzocht om het hof te informeren over het verloop van de omgangsregeling en de mogelijkheden van gezamenlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.539/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/160591 / FA RK 18-498)
beschikking van 5 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.W. de Jong te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 september 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van mr. Minkels van 1 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 7 januari 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 15 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Minkels van 17 januari 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mevrouw mr. [D] . Ter zitting hebben zowel mr. Minkels als mr. [D] mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de vader en de moeder is [in] 2016 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De vader heeft nog zes minderjarige kinderen, die allen een andere moeder hebben. Met deze kinderen heeft de vader omgang.
3.3
Sinds medio september 2017 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de vader.
3.4
Bij beschikking van 20 april 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van diezelfde datum tot 20 april 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] onder regie en begeleiding van de GI plaatsvindt. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2018. Deze grieven zien op de beslissing omtrent het gezag en de omgangsregeling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking ter zake het gezag en de omgangsregeling te vernietigen en als volgt te wijzigen en/of aan te vullen:
- te bepalen dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] ;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de vader en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- gedurende vier keren één keer in de twee weken van zaterdag 11.00 uur tot en met 16.00 uur;
- vervolgens gedurende vier keren één keer in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot en met 18.00 uur;
- vervolgens gedurende acht keren één keer in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 12.00 uur;
- vervolgens één keer in de twee weken van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 18.00 uur;
- alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg nader te bepalen, waarbij de vader en de moeder [de minderjarige] roulerend halen en brengen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.4
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de vader naast de moeder met het gezag over [de minderjarige] moet worden belast en welke omgangsregeling er moet worden bepaald. Het hof overweegt in dit verband dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedomgeving van [de minderjarige] . [de minderjarige] is in het verleden blootgesteld aan onveilige situaties tussen zijn ouders. De moeder heeft de veiligheid van [de minderjarige] onvoldoende kunnen waarborgen. De moeder kampt met persoonlijke problematiek en er zijn zorgen over de kwetsbaarheid en de weerbaarheid van de moeder (zowel richting de vader als richting andere mannen) en de keuzes die de moeder maakt ten aanzien van mannen en (daarmee) de veiligheid van [de minderjarige] . Ook de vader kampt met persoonlijke problematiek. Hij is op jonge leeftijd extreem getraumatiseerd en er was sprake van forse agressie regulatieproblematiek. In het verleden is hij verschillende keren in aanraking geweest met politie en justitie. In 2016 heeft hij enkele maanden in detentie gezeten vanwege onder meer geweldsmisdrijven.
5.2
Voornoemde zorgen hebben in april 2018 geleid tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Bij de beschikking van 20 april 2018 heeft de kinderrechter onder meer overwogen - conform het advies van de raad in zijn rapport van 4 april 2018 - dat de GI naast het toezicht houden op de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige] , ook de regie kan nemen in het tot stand brengen van een passende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] .
5.3
Bij de bestreden beschikking van 4 juli 2018 heeft de kinderrechter het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling in die zin toegewezen dat is bepaald dat er omgang dient plaats te vinden onder regie van de GI.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat de GI zich vanaf het begin van de ondertoezichtstelling tot op heden vooral heeft gericht op het creëren, waarborgen en stabiliseren van een veilig opvoedklimaat voor [de minderjarige] en de moeder. De GI heeft nog nagenoeg geen acties ondernomen met betrekking tot de omgang en zelf geen contact gezocht met de vader. Voor zover de GI heeft aangevoerd dat de vader de afgelopen periode zelf geen toenadering tot de GI heeft gezocht om tot een passende omgang met [de minderjarige] te komen, overweegt het hof dat bij de bestreden beschikking juist was geoordeeld dat de regie bij de GI ligt. Het hof acht het in dat verband dan ook begrijpelijk dat de vader een afwachtende houding heeft aangenomen. Overigens merkt het hof op dat de wijze waarop de vader uiteindelijk wel zelf (telefonisch) contact heeft gezocht met de GI, vanzelfsprekend niet aan de orde kan zijn. De vader heeft dit ter zitting ook erkend.
5.4
Uit de door de vader in hoger beroep overgelegde verklaringen van verschillende hulpverleners blijkt dat de vader de afgelopen jaren positieve stappen heeft gezet. De vader heeft na zijn detentie in 2016 begeleiding gekregen van het WIJ-team. Ook is hij reeds lange tijd bekend bij de forensisch psychiatrische kliniek [E] (onderdeel van GGzE). De afgelopen jaren is de behandeling met name gericht geweest op de trauma's en het reguleren van emoties. De hulpverlening heeft de vader de afgelopen jaren leren kennen als iemand die open is over zijn verleden in de criminaliteit en die zijn verleden achter zich wil laten en een nieuwe toekomst wil opbouwen met zijn kinderen. De vader heeft nu een vaste, fulltime baan in de bouwsector. Met betrekking tot de opvoeding van de kinderen constateert WIJ [A] dat de kinderen veilig zijn bij de vader en dat hij een goede, zorgzame vader is die er altijd voor zijn kinderen zal zijn, die kan voldoen aan hun basisbehoeften en weet wat wel en niet bij een bepaalde leeftijd van de kinderen hoort. De GZ-psycholoog heeft in haar verklaring van 16 januari 2019 aangegeven dat de vader de afgelopen jaren in goede zin is veranderd, er op dit moment veel minder kenmerken van de eerder bij de vader geconstateerde antisociale persoonlijkheidsstoornis aanwezig zijn en dat de diagnose nu niet gesteld zou worden. Ook is er - aldus de GZ-psycholoog - bij de vader nu sprake van een interne motivatie om te werken aan het reguleren van zijn emoties en heeft hij geleerd om eerst na te denken voordat hij handelt en denkt hij na hoe hij zijn emoties onder controle kan houden. In lijn daarmee is er continuïteit in de behandeling en is er geen sprake meer van middelengebruik. Voor de GZ-psycholoog is overduidelijk dat de liefde van de vader voor zijn kinderen de grootste drijfveer voor zijn verandering is en voor zijn inzet in de behandeling. Verder blijkt uit een verklaring van de gezinsvoogd van één van de andere kinderen van de vader, [F] , dat de omgang tussen de vader en [F] goed verloopt.
5.5
Ook de moeder heeft de afgelopen jaren positieve stappen laten zien. Zij heeft hulpverlening aanvaard, heeft een eigen woning en dagbesteding en draagt de zorg voor [de minderjarige] . Wel is haar situatie onveranderd kwetsbaar. Behandeling om de moeder sterker en minder kwetsbaar te maken wordt voortgezet.
5.6
Gezien voornoemde positieve ontwikkelingen en de omstandigheid dat de GI nog nagenoeg geen acties heeft ondernomen richting de vader en er nog geen begin is gemaakt met de opbouw van een omgangsregeling, ziet het hof aanleiding de definitieve beslissing omtrent de verzoeken van de vader over de omgang en het gezag aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van hetgeen hieronder zal worden bepaald.
5.7
Met betrekking tot de vraag of er voor de duur van de procedure in hoger beroep een omgangsregeling dient te worden vastgesteld, overweegt het hof als volgt. In september 2017 heeft er tijdens een omgangsmoment een ernstig incident tussen de vader en de moeder plaatsgevonden, waarna de omgang, die voor die tijd regelmatig en onbegeleid plaatsvond, is stopgezet. De vader en [de minderjarige] hebben sindsdien geen omgang meer met elkaar gehad. Ter zitting is gebleken dat de GI voornemens is de contacten tussen [de minderjarige] en de vader op te starten door eerst, nadat zij met vader hebben gesproken, gedurende zes maanden de vader kaartjes te laten sturen naar [de minderjarige] en door belafspraken te plannen. Vervolgens wil de GI, afhankelijk van het verloop van deze contacten, nader bekijken welke omgang mogelijk is. Het hof begrijpt dat de GI voorzichtig is gezien het verleden van de ouders, hun persoonlijke problematiek en hun onderlinge dynamiek en dat de GI nog altijd zorgen heeft over de kwetsbaarheid van de moeder, maar het hof is niet ervan overtuigd dat dit ertoe moet leiden dat er de komende zes maanden geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader kan plaatsvinden. Weliswaar is het zorgelijk dat er een incident heeft plaatsgevonden tijdens een omgangsmoment, maar dit is inmiddels bijna anderhalf jaar geleden. Inmiddels heeft zowel de vader als de moeder positieve stappen gezet.
Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] om in een kortere periode dan de door de GI voorgestelde zes maanden de contacten op te bouwen. Het sturen van kaartjes acht het hof in dit verband - [de minderjarige] heeft de vader al geruime tijd niet gezien en voor het laatst toen hij slechts een jaar oud was - niet toereikend om een wederzijdse band met de vader op te bouwen. [de minderjarige] is twee jaar, volop in ontwikkeling en het is in zijn belang ook een gehechtheidsrelatie met zijn vader op te bouwen. Daarom zal het hof voor de duur van de procedure in hoger beroep een voorlopige omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat binnen twee maanden na heden wordt toegewerkt naar een begeleide omgangsregeling van één keer per drie weken gedurende anderhalf uur, waarbij de opbouw daarnaartoe naar inzicht van de GI plaatsvindt. Het hof realiseert zich dat de ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 20 april 2019 maar het hof gaat er vanuit dat de GI haar werkzaamheden nadien, al dan niet in het gedwongen kader, voortzet. Het hof gaat er voorts vanuit dat voor de begeleiding en planning van de omgangsmomenten een oplossing wordt gevonden, ondanks het feit dat de vader fulltime werkt. Bovendien zullen er goede afspraken moeten worden gemaakt, zodat voor de vader duidelijk is wat al dan niet is toegestaan tijdens een omgangsmoment (bijvoorbeeld met betrekking tot het contact met de moeder). Het hof wijst de vader erop dat het in het belang van [de minderjarige] belangrijk is dat hij zich houdt aan de gemaakte afspraken, betrouwbaar is voor [de minderjarige] en zijn eigen positieve ontwikkeling voortzet. De vader moet tevens (evenals de moeder) openheid blijven geven over zijn situatie en op een behoorlijke wijze samenwerken met de betrokkenen.
5.8
Het hof zal de GI verzoeken uiterlijk 9 augustus 2019 het hof schriftelijk te informeren over het verloop van de omgangsregeling en de (on)mogelijkheden van gezamenlijk gezag en een afschrift hiervan aan (de advocaten van) de vader en de moeder en de raad te sturen. De (advocaten van de) vader en de moeder, als ook de raad, zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na ontvangst van de informatie van de GI hun reactie hierop aan het hof te doen toekomen. Na ontvangst van deze informatie en reacties zal het hof de zaak afdoen op de stukken dan wel (al dan niet na een gemotiveerd verzoek daartoe) de behandeling van de zaak op een nader te bepalen datum voortzetten. Indien er ontwikkelingen zijn waardoor (één van) de partijen en/of de GI en/of de raad reeds eerder een zitting noodzakelijk achten dan wel van mening zijn dat de zaak eerder op de stukken kan worden afgedaan, kan hiervoor een gemotiveerd verzoek bij het hof worden ingediend.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat met ingang van heden de volgende voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] geldt: binnen twee maanden na heden wordt toegewerkt naar een begeleide omgangsregeling van één keer per drie weken gedurende anderhalf uur, waarbij de opbouw daarnaartoe naar inzicht van de GI plaatsvindt;
verklaart deze beschikking met betrekking tot de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de GI het hof
uiterlijk 9 augustus 2019schriftelijk dient te informeren over het verloop van de omgang tussen [de minderjarige] en de vader en de (on)mogelijkheden van gezamenlijk gezag, een en ander in afschrift naar (de advocaten van) de vader en de moeder en de raad;
stelt de vader, de moeder en de raad in de gelegenheid om
uiterlijk twee weken na ontvangst van de informatie van de GIhun schriftelijke reactie aan het hof te doen toekomen, waarna het hof schriftelijk zal beslissen dan wel zal bepalen (al dan niet na een gemotiveerd verzoek daartoe) dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor de vader, de moeder en hun advocaten, de GI en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en S. Rezel, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 5 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.