ECLI:NL:GHARL:2019:1284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.247.505/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en terugverwijzing in arbeidsgeschil na ontbinding van vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter die zich onbevoegd verklaarde in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerder]. De verzoekster, die in hoger beroep is gegaan, heeft een verzoek ingediend om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst met A10HUB te vernietigen en om doorbetaling van haar salaris en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen, omdat A10HUB na ontbinding niet meer bestaat en [verweerder] niet als werkgever kan worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de kantonrechter zich terecht onbevoegd heeft verklaard, maar had de zaak moeten verwijzen naar de handelskamer van de rechtbank Noord-Nederland. Het hof heeft de zaak daarom terugverwezen voor verdere behandeling. De verzoekster heeft in hoger beroep haar vorderingen tegen [verweerder] verder onderbouwd, maar het hof oordeelt dat de grondslagen voor deze vorderingen, zoals vereenzelviging en overgang van onderneming, niet voldoende zijn onderbouwd. De vorderingen van verzoekster zijn niet rechtstreeks gerelateerd aan de arbeidsovereenkomst, maar aan bestuurdersaansprakelijkheid. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.505/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 6957850)
beschikking van 11 februari 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna:
[verzoekster],
advocaat: mr. L. Sandberg, kantoorhoudende te Hoogeveen,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. J.A. Bezema, kantoorhoudend te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de (mondelinge) beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen) van 16 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift (met producties) van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 9 oktober 2018;
- de brief van het hof aan [verweerder] van 11 oktober 2018, waarin [verweerder] in de gelegenheid is gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarbij wordt vermeld dat het verweer alleen dient te betreffen de punten 1 tot en met 38 van het beroepschrift;
- het verweerschrift, ter griffie ontvangen op 17 december 2018;
- de brief van [verzoekster] van 27 december 2018, houdende de inbreng van nadere producties;
- de op 9 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [verzoekster] pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 25 februari 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.

3.De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
[verzoekster] en [verweerder] zijn gehuwd geweest. [in] 1985 zijn zij getrouwd. [in] 2017 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 december 2017 is ingeschreven.
3.3
[verzoekster] is [in] 1995 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) A10HUB B.V. (hierna: A10HUB), een onderneming waarvan [verweerder] directeur en enig aandeelhouder was.
3.4
[verzoekster] heeft vanaf 1 januari 2016 geen werkzaamheden meer verricht voor dit bedrijf. Wel is aan haar het salaris van (laatstelijk) € 4.605,30 bruto per maand exclusief emolumenten doorbetaald tot 1 april 2018.
3.5
In een brief gedateerd 31 maart 2018 heeft [verweerder] aan [verzoekster] bericht dat A10HUB per die datum is opgeheven. In het handelsregister is ingeschreven dat A10HUB op 19 maart 2018 is ontbonden na een ontbindingsbesluit.
3.6
In brieven van 24 april 2018 aan A10HUB en aan [verweerder] heeft [verzoekster] verzocht en gesommeerd tot doorbetaling van haar loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Aan die verzoeken/die sommaties is geen gevolg gegeven.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verzoekster] heeft bij de kantonrechter een verzoekschrift ingediend gericht tegen A10HUB en [verweerder] als verweerders. Na wijziging van haar verzoek bij brief van 10 juli 2018 heeft [verzoekster] de kantonrechter verzocht, samengevat:
primairte verklaren voor recht datde opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 maart 2018 is vernietigd, althans die te vernietigen, en A10HUB en [verweerder] hoofdelijk te veroordelen tot doorbetaling van het reguliere salaris vanaf 1 april 2018 te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en
subsidiairA10HUB en [verweerder] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 61.334,- bruto en een billijke vergoeding van € 1.100.000,- bruto, onder verstrekking van een bruto/netto-specificatie, op straffe van een dwangsom, een en ander met hoofdelijke veroordeling van A10HUB en [verweerder] in de proceskosten.
4.2
A10HUB en [verweerder] hebben afwijzing van de verzoeken bepleit. Zij hebben voorwaardelijk verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde verhouding zonder toekenning aan [verzoekster] van een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden (mondelinge) beschikking [verzoekster] niet ontvankelijk verklaard in haar verzoeken jegens A10HUB. Hij heeft daartoe overwogen dat A10HUB na haar ontbinding niet meer bestaat.
In de verzoeken gericht tegen [verweerder] heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard. Hij heeft daartoe overwogen dat [verweerder] niet als werkgever van [verzoekster] kan worden aangemerkt, nu [verweerder] aan haar verzoeken jegens hem niet vereenzelviging ten grondslag heeft gelegd. [verzoekster] heeft daaraan onrechtmatige daad ten grondslag gelegd, stellend dat [verweerder] persoonlijk een ernstig verwijt treft, omdat hij haar niet heeft geïnformeerd over (het voornemen tot) turboliquidatie, zodat zij geen maatregelen heeft kunnen nemen. Door die insteek van onrechtmatige daad zijn de verzoeken van [verzoekster] te ver verwijderd van de arbeidsovereenkomst, aldus de kantonrechter.
Hij heeft verder nog overwogen dat hij geen aanleiding ziet om de zaak te verwijzen naar de rechtbank, in verband met het griffierecht dat [verzoekster] in dat geval, uitgaande van een vordering van meer dan 1 miljoen euro, verschuldigd zal zijn.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
[verzoekster] heeft alleen ten aanzien van [verweerder] hoger beroep ingesteld. Van de niet-ontvankelijk verklaring van [verzoekster] in haar verzoeken tegen A10HUB is geen beroep ingesteld. Het hoger beroep beperkt zich derhalve tot de door [verzoekster] tegen [verweerder] bij verzoekschrift ingestelde vorderingen.
[verzoekster] verzoekt de beschikking van 16 juli 2018 te vernietigen c.q. ongedaan te maken en bij beschikking (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
primairde zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen:
subsidiair, samengevat, de opzegging te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot doorbetaling van haar salaris te vermeerden met wettelijke verhoging en wettelijke rente, dan wel [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 61.334,- bruto aan transitievergoeding en € 1.100.000,- bruto aan billijke vergoeding, onder verstrekking van een bruto/netto-specificatie, op straffe van een dwangsom, een en ander onder veroordeling van [verweerder] in kosten in beide instanties.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] desgevraagd, naar aanleiding van het gestelde in punt 37. van haar verzoekschrift, toegelicht dat haar verzoek tot terugverwijzing tevens in zich sluit het verzoek om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland indien het hof tot het oordeel mocht komen dat de kantonrechter zich weliswaar terecht onbevoegd heeft verklaard, maar de zaak op de voet van het bepaalde in artikel 71 Rv had moeten verwijzen naar (de handelskamer van de) rechtbank Noord-Nederland.

6.De beoordeling in hoger beroep

6.1
[verzoekster] heeft één grond aangevoerd (door haar grief genoemd, welke terminologie het hof zal volgen). Die strekt er primair toe dat het hof de onbevoegdverklaring zal vernietigen en de zaak zal terugverwijzen naar de kantonrechter, althans de handelskamer in de rechtbank Noord-Nederland. De grief beoogt de kwestie van (on)bevoegdheid en terugverwijzing in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Voor het geval dat het hof de zaak niet mocht terugverwijzen maar aan zich houdt, is [verzoekster] in haar grief (vanaf punt 39) nog inhoudelijk ingegaan op haar vorderingen jegens [verweerder] .
6.2
[verzoekster] heeft in hoger beroep de grondslagen van haar vorderingen jegens [verweerder] aangevuld, aldus dat zij aan de in eerste aanleg aangevoerde grondslag van onrechtmatige daad heeft toegevoegd “vereenzelviging” en “overgang van onderneming”.
De stelling van [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling dat de grondslag “vereenzelviging” al was vervat in haar stellingen in eerste aanleg, wordt gepasseerd. Die grond is in eerste aanleg in ieder geval niet (voldoende) kenbaar aangevoerd. Daarbij wordt opgemerkt dat [verzoekster] ook niet heeft gegriefd tegen de vaststelling door de kantonrechter dat zij zich niet heeft beroepen op vereenzelviging.
6.3
Het hoger beroep strekt er echter mede toe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Nu [verzoekster] haar grondslagen tijdig, in haar verzoekschrift in hoger beroep, heeft aangevuld, [verweerder] tegen die aanvulling als zodanig geen bezwaar heeft gemaakt, en het hof ook ambtshalve niet is gebleken van gronden die zich daartegen verzetten, zal het hof deze grondslagen daarom betrekken in haar beoordeling van de vraag of de kantonrechter zich terecht onbevoegd heeft verklaard en of (terug)verwijzing van het geding naar de kantonrechter of de rechtbank dient plaats te vinden.
Bij die beoordeling komt het aan op een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil. Toegespitst op deze zaak dient dus een voorlopig oordeel te worden gevormd over de vraag of deze zaak de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A10HUB betreft (vgl. art. 93 aanhef en sub c Rv). Een beoordeling ten gronde van de grondslagen waarop de vorderingen rusten, dient vervolgens te worden gelaten aan de bevoegde rechter.
vereenzelviging
6.4
[verzoekster] heeft voor haar vorderingen aangevoerd dat sprake is van vereenzelviging tussen A10HUB en [verweerder] . Volgens [verzoekster] had [verweerder] niet mogen overgaan tot turboliquidatie zolang de arbeidsovereenkomst tussen A10HUB en [verzoekster] niet was beëindigd. Door dit wel te doen heeft hij bewerkstelligd dat [verzoekster] een arbeidsovereenkomst heeft met een niet meer bestaande rechtspersoon. Daarmee heeft [verweerder] ervoor gezorgd dat hij vereenzelvigd kan worden met A10HUB en is de arbeidsovereenkomst op hem overgegaan, aldus [verzoekster] .
Ook ten gevolge van het door [verweerder] zelf versturen van de brief gedateerd 31 maart 2018, welke overigens pas is ontvangen op 11 april 2018, kan worden gesteld dat [verweerder] vereenzelvigd moet worden met de vennootschap, zo stelt [verzoekster] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] hieraan toegevoegd, zo begrijpt het hof, dat vereenzelviging ook de meest aangewezen vorm van redres is voor de nadelige positie waarin [verweerder] [verzoekster] door zijn onrechtmatige handelen heeft gemanouevreerd.
6.5
Van vereenzelviging van (rechts)personen kan volgens vaste jurisprudentie eerst sprake zijn als door een (rechts)persoon die de volledige of overheersende zeggenschap heeft over een andere rechtspersoon misbruik wordt gemaakt van het verschil in identiteit tussen die (rechts)personen en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Vereenzelviging van de betrokken (rechts)personen kan dan in uitzonderlijke omstandigheden de meest aangewezen vorm van redres zijn. (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016 ECLI:NL:HR:2016:2285). [verzoekster] heeft niets aangevoerd over enig misbruik dat [verweerder] zou hebben gemaakt van het verschil in identiteit tussen hemzelf en A10HUB. [verzoekster] verwijt [verweerder] weliswaar onrechtmatig handelen (als bestuurder van zijn vennootschap) -waarover hierna meer-, maar dat (beweerdelijk) onrechtmatig handelen berust niet op enig misbruik van identiteitsverschil tussen (rechts)personen. De stelling van [verzoekster] dat ook in een geval als door haar geschetst sprake kan zijn van vereenzelviging, vindt verder geen steun in het recht.
Het hof beschouwt “vereenzelviging” daarmee voorshands als een geconstrueerde grondslag die, ingegeven wellicht door de opmerking van de kantonrechter in zijn beschikking over vereenzelviging, in hoger beroep louter aangevoerd lijkt te zijn om te trachten (alsnog) een bevoegdheid van de kantonrechter te creëren. Die voorshands ondeugdelijke grondslag maakt echter nog niet dat sprake is van een zaak die de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A01HUB betreft en leidt dus ook niet tot bevoegdheid van de kantonrechter.
overgang van onderneming
6.6
Gebleken is dat [verzoekster] bij de kantonrechter te Assen een afzonderlijk geding aanhangig heeft gemaakt tegen andere (nieuwe) vennootschappen van [verweerder] , waarin zij bepleit dat haar arbeidsverhouding met A10HUB van rechtswege is over gegaan op die andere vennootschappen van [verweerder] .
In de onderhavige zaak, zo begrijpt het hof uit de nadere toelichting van [verweerder] op haar stellingen tijdens de mondelinge behandeling, voert zij voorwaardelijk aan dat als de arbeidsovereenkomst niet op die andere vennootschappen is overgegaan, het onrechtmatig handelen van [verweerder] erin heeft geresulteerd dat de arbeidsverhouding is overgegaan op [verweerder] persoonlijk.
Ook voor deze (voorwaardelijke) grondslag geldt dat die geconstrueerd lijkt en voorshands ondeugdelijk is. De wet stelt diverse eisen aan de overgang van rechtswege van een arbeidsverhouding in verband met de overgang van een overneming op een derde (artt. 7:662 e.v. BW). Het aan [verweerder] verweten onrechtmatig handelen heeft echter niets van doen met voortzetting door hemzelf van activiteiten van A10HUB. De omstandigheid dat door de ontbinding van A10HUB (door [verweerder] ) de arbeidsovereenkomst die [verzoekster] had met A10HUB in het luchtledige is komen te hangen, maakt in ieder geval nog niet dat dan [verweerder] in de plaats van A10HUB partij is geworden bij die overeenkomst. Het aan [verweerder] verweten onrechtmatig handelen biedt daarvoor geen enkele basis.
Ook de grondslag “overgang van onderneming”, maakt dus niet dat sprake is van een zaak die de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A01HUB betreft en leidt derhalve evenmin tot bevoegdheid van de kantonrechter om over deze zaak te beslissen.
onrechtmatige daad
6.7
[verzoekster] voert, in de kern, aan dat [verweerder] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door A10HUB te ontbinden na een zogenaamde turboliquidatie, wetende dat er nog een arbeidsovereenkomst met [verzoekster] bestond en wetende dat daardoor A10HUB haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst jegens [verzoekster] niet (meer) zou kunnen nakomen. In die situatie had [verweerder] niet mogen overgaan tot een turboliquidatie. Terzake treft hem als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt door het teloorgaan van haar aanspraken jegens A10HUB uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst. Daarom dient hij (bij wijze van schadevergoeding) de aanspraken te voldoen die [verzoekster] jegens A10HUB gehad zou hebben, aldus [verzoekster] .
Volgens [verzoekster] houden haar vorderingen jegens [verweerder] derhalve verband met en spruiten zij voort uit de arbeidsverhouding. Daarmee is sprake van vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst en heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een te verwijderd verband tussen haar vorderingen en een arbeidsovereenkomst, zo begrijpt het hof de stellingen van [verzoekster] .
6.8
Het hof stelt voorop dat [verzoekster] haar vorderingen uit onrechtmatige daad aanhangig heeft gemaakt in een verzoekschriftprocedure, gelijktijdig met verzoeken tegen A10HUB, die verband hielden met de beëindiging (al dan niet) van de arbeidsverhouding tussen A10HUB en [verzoekster] . De basis voor het aanhangig maken door [verzoekster] van haar vorderingen jegens [verweerder] uit onrechtmatige daad in een verzoekschriftprocedure, kan dan worden gevonden in artikel 7:686a lid 3 BW.
In haar verzoeken jegens A10HUB is [verzoekster] echter niet ontvankelijk verklaard en [verzoekster] heeft zich daar bij neergelegd. Voor de beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter om kennis te nemen van de vorderingen van [verzoekster] jegens [verweerder] kan daarmee niet (langer) worden aangeknoopt bij de verzoeken die [verzoekster] jegens A10HUB heeft ingediend. Beoordeeld dient te worden of die vorderingen op zichzelf leiden tot bevoegdheid van de kantonrechter.
6.9
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat dit niet het geval is.
De vorderingen van [verzoekster] jegens [verweerder] vinden hun oorsprong weliswaar in de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A10HUB (die volgens [verzoekster] na de ontbinding van A10HUB is blijven voortbestaan), maar betreffen die arbeidsovereenkomst nog niet.
Bij die overeenkomst was [verweerder] zelf geen partij. Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat er een arbeidsverhouding is ontstaan tussen haar en [verweerder] persoonlijk, is hiervoor al overwogen dat de grondslagen die [verzoekster] daarvoor heeft aangevoerd (vereenzelviging en overgang van onderneming) voorshands ongegrond zijn.
Bovendien rusten de vorderingen van [verzoekster] jegens [verweerder] ook niet op de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A10HUB, maar op bestuurdersaansprakelijkheid. Enkel voor de hoogte van de beweerdelijk door het onrechtmatig handelen geleden schade wordt aangeknoopt bij de arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en A10HUB. Dat maakt echter nog niet dat de vorderingen van [verzoekster] op [verweerder] ook vorderingen zijn betreffende een arbeidsovereenkomst.
Daaraan doet niet af dat [verzoekster] zich op het -door [verweerder] gemotiveerd betwiste- standpunt stelt dat die arbeidsovereenkomst nog bestond op 31 maart 2018. Het is mogelijk dat daardoor binnen het kader van de beoordeling van de door [verzoekster] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid beoordeeld zal moeten worden of er op 31 maart 2018 inderdaad nog een arbeidsovereenkomst bestond tussen [verzoekster] en A10HUB, maar daarmee betreft het geschil voorshands nog niet een zaak die betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst.
6.1
De slotsom is dat de kantonrechter zich derhalve terecht onbevoegd heeft verklaard.
verwijzing
6.11
Gelet op het bepaalde in artikel 71 Rv had de kantonrechter de zaak in beginsel dienen te verwijzen naar (de handelskamer van) de rechtbank Noord-Nederland, om verder behandeld te worden.
6.12
[verzoekster] heeft voor dat geval verzocht om de zaak ook naar de handelskamer te verwijzen. [verweerder] heeft echter bepleit dat het hof de zaak aan zich zal houden en verder zal afdoen.
6.13
Het hof stelt voorop dat de beslissing van de kantonrechter tot onbevoegdverklaring een einduitspraak betreft. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt door het hoger beroep tegen een einduitspraak in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de hogere rechter overgebracht ter beslissing door deze. Deze regel brengt mee dat de hogere rechter zich niet deels aan deze hem opgedragen taak mag onttrekken door een gedeelte van de beslissing van het aan zijn oordeel onderworpene over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven. Onverkorte toepassing van deze regel brengt weliswaar mee dat in een aantal gevallen een substantieel gedeelte van het geschil tussen partijen slechts in één feitelijke instantie zal worden berecht, doch nu die gevallen zich niet met behulp van een duidelijk en in de praktijk eenvoudig te hanteren criterium laten onderscheiden, dient voormelde regel steeds toepassing te vinden, met uitzondering evenwel van de gevallen waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in art. 1022 lid 2 Rv, hetzij uit hoofde van het onderwerp van geschil (vgl. o.m. HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857, NJ 2010/581).
6.14
In dit geval heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard op grond van het onderwerp van het geschil. Die onbevoegd verklaring is op zichzelf terecht, maar hij had de zaak vervolgens op de voet van artikel 71 Rv. dienen te verwijzen naar (de handelskamer van) de rechtbank Noord-Nederland. Door het achterwege laten van die verwijzing heeft (nog) geen inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg plaatsgevonden.
Gelet op de hiervoor aangehaalde vaste rechtspraak dient het hof in dit geval de zaak derhalve niet aan zich te houden, maar te doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het geding tussen [verzoekster] en [verweerder] in de stand waarin het zich bevindt verwijzen naar (de handelskamer van) de rechtbank Noord-Nederland voor verdere behandeling. Omdat de vordering van [verzoekster] jegens [verweerder] niet langer verbonden is met de verzoeken die [verzoekster] jegens A10HUB had ingesteld en de vordering uit onrechtmatige daad op zichzelf in een dagvaardingsprocedure ingesteld had dienen te worden, dient na verwijzing verder geprocedeerd te worden volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure. Voorts dient de rechtbank te oordelen over de proceskosten in eerste aanleg. Het hof zal een en ander in de verwijzing bepalen.

7.De slotsom

7.1
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk.
7.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om zich omtrent het verzoek van [verzoekster] jegens [verweerder] onbevoegd te verklaren;
vernietigt de bestreden beschikking terzake de proceskosten voor zover ten aanzien van [verweerder] gegeven, en opnieuw rechtdoende in het
geding tussen [verzoekster] en [verweerder]:
verwijst het geding in de stand waarin het zich bevindt naar (de handelskamer van) de rechtbank Noord-Nederland voor verdere behandeling naar de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat door rechtbank zal worden beslist over de proceskosten in eerste aanleg;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.E. Mulder, W.F. Boele en W.A. Zondag en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019.