Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster,
[verzoekster],
in eerste aanleg: verweerder,
[verweerder],
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van het hof aan [verweerder] van 11 oktober 2018, waarin [verweerder] in de gelegenheid is gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarbij wordt vermeld dat het verweer alleen dient te betreffen de punten 1 tot en met 38 van het beroepschrift;
- het verweerschrift, ter griffie ontvangen op 17 december 2018;
- de brief van [verzoekster] van 27 december 2018, houdende de inbreng van nadere producties;
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
primairte verklaren voor recht datde opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 maart 2018 is vernietigd, althans die te vernietigen, en A10HUB en [verweerder] hoofdelijk te veroordelen tot doorbetaling van het reguliere salaris vanaf 1 april 2018 te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en
subsidiairA10HUB en [verweerder] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 61.334,- bruto en een billijke vergoeding van € 1.100.000,- bruto, onder verstrekking van een bruto/netto-specificatie, op straffe van een dwangsom, een en ander met hoofdelijke veroordeling van A10HUB en [verweerder] in de proceskosten.
In de verzoeken gericht tegen [verweerder] heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard. Hij heeft daartoe overwogen dat [verweerder] niet als werkgever van [verzoekster] kan worden aangemerkt, nu [verweerder] aan haar verzoeken jegens hem niet vereenzelviging ten grondslag heeft gelegd. [verzoekster] heeft daaraan onrechtmatige daad ten grondslag gelegd, stellend dat [verweerder] persoonlijk een ernstig verwijt treft, omdat hij haar niet heeft geïnformeerd over (het voornemen tot) turboliquidatie, zodat zij geen maatregelen heeft kunnen nemen. Door die insteek van onrechtmatige daad zijn de verzoeken van [verzoekster] te ver verwijderd van de arbeidsovereenkomst, aldus de kantonrechter.
Hij heeft verder nog overwogen dat hij geen aanleiding ziet om de zaak te verwijzen naar de rechtbank, in verband met het griffierecht dat [verzoekster] in dat geval, uitgaande van een vordering van meer dan 1 miljoen euro, verschuldigd zal zijn.
5.De verzoeken in hoger beroep
[verzoekster] verzoekt de beschikking van 16 juli 2018 te vernietigen c.q. ongedaan te maken en bij beschikking (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
primairde zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen:
subsidiair, samengevat, de opzegging te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot doorbetaling van haar salaris te vermeerden met wettelijke verhoging en wettelijke rente, dan wel [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 61.334,- bruto aan transitievergoeding en € 1.100.000,- bruto aan billijke vergoeding, onder verstrekking van een bruto/netto-specificatie, op straffe van een dwangsom, een en ander onder veroordeling van [verweerder] in kosten in beide instanties.
6.De beoordeling in hoger beroep
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] hieraan toegevoegd, zo begrijpt het hof, dat vereenzelviging ook de meest aangewezen vorm van redres is voor de nadelige positie waarin [verweerder] [verzoekster] door zijn onrechtmatige handelen heeft gemanouevreerd.
Het hof beschouwt “vereenzelviging” daarmee voorshands als een geconstrueerde grondslag die, ingegeven wellicht door de opmerking van de kantonrechter in zijn beschikking over vereenzelviging, in hoger beroep louter aangevoerd lijkt te zijn om te trachten (alsnog) een bevoegdheid van de kantonrechter te creëren. Die voorshands ondeugdelijke grondslag maakt echter nog niet dat sprake is van een zaak die de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A01HUB betreft en leidt dus ook niet tot bevoegdheid van de kantonrechter.
In de onderhavige zaak, zo begrijpt het hof uit de nadere toelichting van [verweerder] op haar stellingen tijdens de mondelinge behandeling, voert zij voorwaardelijk aan dat als de arbeidsovereenkomst niet op die andere vennootschappen is overgegaan, het onrechtmatig handelen van [verweerder] erin heeft geresulteerd dat de arbeidsverhouding is overgegaan op [verweerder] persoonlijk.
Ook voor deze (voorwaardelijke) grondslag geldt dat die geconstrueerd lijkt en voorshands ondeugdelijk is. De wet stelt diverse eisen aan de overgang van rechtswege van een arbeidsverhouding in verband met de overgang van een overneming op een derde (artt. 7:662 e.v. BW). Het aan [verweerder] verweten onrechtmatig handelen heeft echter niets van doen met voortzetting door hemzelf van activiteiten van A10HUB. De omstandigheid dat door de ontbinding van A10HUB (door [verweerder] ) de arbeidsovereenkomst die [verzoekster] had met A10HUB in het luchtledige is komen te hangen, maakt in ieder geval nog niet dat dan [verweerder] in de plaats van A10HUB partij is geworden bij die overeenkomst. Het aan [verweerder] verweten onrechtmatig handelen biedt daarvoor geen enkele basis.
Volgens [verzoekster] houden haar vorderingen jegens [verweerder] derhalve verband met en spruiten zij voort uit de arbeidsverhouding. Daarmee is sprake van vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst en heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een te verwijderd verband tussen haar vorderingen en een arbeidsovereenkomst, zo begrijpt het hof de stellingen van [verzoekster] .
In haar verzoeken jegens A10HUB is [verzoekster] echter niet ontvankelijk verklaard en [verzoekster] heeft zich daar bij neergelegd. Voor de beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter om kennis te nemen van de vorderingen van [verzoekster] jegens [verweerder] kan daarmee niet (langer) worden aangeknoopt bij de verzoeken die [verzoekster] jegens A10HUB heeft ingediend. Beoordeeld dient te worden of die vorderingen op zichzelf leiden tot bevoegdheid van de kantonrechter.
Bovendien rusten de vorderingen van [verzoekster] jegens [verweerder] ook niet op de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en A10HUB, maar op bestuurdersaansprakelijkheid. Enkel voor de hoogte van de beweerdelijk door het onrechtmatig handelen geleden schade wordt aangeknoopt bij de arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en A10HUB. Dat maakt echter nog niet dat de vorderingen van [verzoekster] op [verweerder] ook vorderingen zijn betreffende een arbeidsovereenkomst.
Daaraan doet niet af dat [verzoekster] zich op het -door [verweerder] gemotiveerd betwiste- standpunt stelt dat die arbeidsovereenkomst nog bestond op 31 maart 2018. Het is mogelijk dat daardoor binnen het kader van de beoordeling van de door [verzoekster] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid beoordeeld zal moeten worden of er op 31 maart 2018 inderdaad nog een arbeidsovereenkomst bestond tussen [verzoekster] en A10HUB, maar daarmee betreft het geschil voorshands nog niet een zaak die betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst.
Gelet op de hiervoor aangehaalde vaste rechtspraak dient het hof in dit geval de zaak derhalve niet aan zich te houden, maar te doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het geding tussen [verzoekster] en [verweerder] in de stand waarin het zich bevindt verwijzen naar (de handelskamer van) de rechtbank Noord-Nederland voor verdere behandeling. Omdat de vordering van [verzoekster] jegens [verweerder] niet langer verbonden is met de verzoeken die [verzoekster] jegens A10HUB had ingesteld en de vordering uit onrechtmatige daad op zichzelf in een dagvaardingsprocedure ingesteld had dienen te worden, dient na verwijzing verder geprocedeerd te worden volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure. Voorts dient de rechtbank te oordelen over de proceskosten in eerste aanleg. Het hof zal een en ander in de verwijzing bepalen.
7.De slotsom
8.De beslissing
geding tussen [verzoekster] en [verweerder]: