Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene stelt onder meer dat de officier van justitie hem ten onrechte niet het aanvullende proces-verbaal heeft toegezonden.
2. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het – in ieder geval – om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift aan de officier van justitie heeft verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarop is hem het zaakoverzicht toegezonden. Op 22 juni 2016 heeft de officier van justitie een brief met aanvullende informatie ontvangen van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. Dit is een op de zaak betrekking hebbend stuk. Een redelijke uitleg van artikel 7:18, vierde lid, Awb, brengt mee dat de officier van justitie nieuwe of aanvullende op de zaak betrekking hebbende stukken die hij ontvangt voordat op het beroep is beslist, moet toezenden aan de indiener van het beroepschrift als om de stukken is verzocht. Niet blijkt dat de brief van de verbalisant aan de gemachtigde is toegezonden. Daarmee is de officier van justitie tekortgeschoten in zijn informatieplicht. Dat is door de kantonrechter miskend. Diens beslissing en die van de officier van justitie kunnen daarom niet in stand blijven. Het hof vernietigt beide beslissingen. De overige bezwaren daartegen kunnen onbesproken blijven.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 160,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl de reminrichting/onderdelen niet deugdelijk is/zijn (bevestigd)”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 januari 2016 om 13:49 uur op de Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [Y-000-YY] .
5. De gemachtigde betwist de gedraging. De bromfiets is nagenoeg nieuw. Er kan dus geen sprake zijn van ondeugdelijke onderdelen. Uit de foto’s blijkt niet dat er remhendels zijn verbogen. Ook als dit wel zo zou zijn, heeft de ambtenaar niet onderbouwd waardoor dit de reminrichting ondeugdelijk zou maken. De reminrichting werkt prima. De ambtenaar heeft volstaan met een visuele controle, terwijl deze gedraging volgens artikel 5.6.89, lid 1, van de Regeling Voertuigen (RV) alleen met een rijproef kan worden vastgesteld. Gelet op dit alles is de sanctie volgens de gemachtigde ten onrechte opgelegd.
6. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Rechter remhendel verhogen (het hof leest: verbogen) waardoor optimale bediening niet mogelijk is.
Overtreden artikel: 5.6.31 en 5.6.89, lid 1, RV.”
8. In een brief aan de officier van justitie heeft de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd (een hoofdagent van politie) een aanvullende ambtsedige verklaring afgelegd.
Deze houdt, onder meer, in:
“Gezien de verstreken tijd tussen het uitschrijven van de genoemde beschikking en dit schrijven kan ik mij de bekeuringssituatie met meer herinneren. (…) Ter controle op de werking van de remhendel is overigens geen proefrit vereist. Het gaat er bij deze overtreding om dat de remhendel door het verbuigen te ver van het stuur is komen te staan. Hierdoor is een normale bediening van de remhendel niet meer mogelijk. Men zal bij remmen dan eerst het stuur moeten loslaten waarna de remhendel pas bediend kan worden. Dit kan bij een
noodremming een gevaarlijke situatie opleveren.”
9. Artikel 5.6.31, lid 1, RV, houdt het volgende in:
“Bromfietsen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; en
d. geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.”
10. Artikel 5.6.89, lid 1, RV, houdt het volgende in:
“Aangewezen bromfietsen moeten zijn voorzien van een goedwerkend remsysteem.”
11. De remhendel is een onderdeel van de reminrichting. Artikel 5.6.31, lid 1, RV eist dat de onderdelen van de reminrichting deugdelijk zijn bevestigd en niet zijn beschadigd. Bij een verbogen remhendel is niet aan die eis voldaan.
12. De gemachtigde veronderstelt ten onrechte dat een gebrek als het onderhavige gelet op de RV slechts door middel van een rijproef kan worden vastgesteld. De ‘wijze van keuren’ die bij de permanente eisen in Hoofdstuk 5 van de RV is voorgeschreven, heeft betrekking op het keuren van een voertuig door de Rijksdienst Wegverkeer, niet op het constateren van een gedraging in de zin van de Wahv.
13. In hoeverre het gebrek al dan niet zichtbaar is op de foto’s die de gemachtigde heeft overgelegd, acht het hof niet relevant. Van de foto’s staat niet vast wanneer ze zijn gemaakt en of het voertuig daarop wel de bromfiets in kwestie betreft. Ook is niet relevant dat het een relatief nieuw voertuig betreft. Een beschadiging of defect kan op elk moment optreden of ontstaan.
14. Volgens de ambtenaar was de rechter remhendel verbogen. Hij heeft dit visueel geconstateerd na een staandehouding. De ambtenaar mag als hoofdagent van politie in staat worden geacht te beoordelen of de onderdelen van de reminrichting al dan niet gebrekkig zijn en of deze deugdelijk zijn bevestigd. Het hof ziet geen aanleiding om aan zijn waarneming te twijfelen. Daarmee staat de gedraging vast.
15. De gemachtigde vraagt vanwege de beperkte financiële middelen van de betrokkene om matiging van het sanctiebedrag. De betrokkene moet leven van een bijstandsuitkering. Het verweer is met stukken onderbouwd.
16. Het hof ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding voor een matiging van de sanctie. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betrokkene niet in staat kan worden geacht om de opgelegde administratieve sanctie binnen afzienbare tijd, dat wil zeggen voor het moment dat hij na het onherroepelijk worden daarvan met de wettelijke verhogingen wordt geconfronteerd, geheel te voldoen.
17. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en het verschijnen op de zitting van de kantonrechter dienen in totaal 3 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 768,-.