In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 11 september 2018 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij ook een verzoek om proceskostenvergoeding is gedaan. De zaak is behandeld op de zitting van 30 januari 2019, waar de gemachtigde van de betrokkene aanwezig was en de advocaat-generaal vertegenwoordigd was door mr. [D].
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter heeft miskend dat de hoorplicht is geschonden door de officier van justitie. Het hof oordeelt dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op de juiste wijze is gedaan en dat er geen uitzonderingsgevallen zijn. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, evenals de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene was als kentekenhouder beboet voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig op 16 maart 2017. De gemachtigde betwist dat de gedraging heeft plaatsgevonden en stelt dat de ambtenaar niet bevoegd was om de sanctie op te leggen.
Het hof concludeert dat de ambtenaar niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was, omdat deze zich niet in de onmiddellijke nabijheid van het voertuig bevond. De sanctie is terecht aan de kentekenhouder opgelegd, maar het hof vernietigt de eerdere beslissingen en verklaart het beroep gegrond. De advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 896,-. Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.