ECLI:NL:GHARL:2019:1444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.249.276
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter in verzetsprocedure tegen dwangbevel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam in een verzetsprocedure tegen een dwangbevel. De betrokkene heeft nagelaten om het dwangbevel en een afschrift van het exploit van betekening over te leggen, wat cruciaal was voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De griffier van de rechtbank had de betrokkene eerder gewezen op de verplichting om zekerheid te stellen voor het verschuldigde bedrag en griffierecht te betalen. Ondanks deze waarschuwing heeft de betrokkene geen zekerheid gesteld en ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het beroep schriftelijk nader toe te lichten.

Het hof heeft vastgesteld dat de griffier in zijn brief van 2 oktober 2018 volstond met een verwijzing naar het dwangbevel en het exploit van betekening, zonder het exacte bedrag te vermelden. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 26a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), die stipuleert dat het hoger beroep slechts ontvankelijk is na voorafgaande zekerheidstelling. De betrokkene heeft niet gereageerd op eerdere verzoeken om het verzuim te herstellen, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring door de kantonrechter.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat, aangezien de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld en niet heeft aangetoond dat het niet voldoen aan deze verplichting verschoonbaar is, het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De beslissing van het hof is genomen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2019.

Uitspraak

WAHV 200.249.276
14 februari 2019
CJIB 191917009
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 21 september 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter .
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Ingevolge artikel 26a, tweede en derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is het hoger beroep tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
2. Bij brief van 2 oktober 2018 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene gewezen op de verplichting om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Tevens is de betrokkene mededeling gedaan van de verplichting om binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling griffierecht te betalen.
3. Uit een brief van de griffier van de rechtbank gedateerd 8 november 2018 aan de griffier van het hof blijkt evenwel dat binnen die termijn geen zekerheid is gesteld.
4. In het verweerschrift heeft de Minister geconcludeerd dat uit de brief van 2 oktober 2018 niet duidelijk blijkt welk bedrag de betrokkene moet overmaken voor de zekerheidstelling en dat een verwijzing naar een deurwaardersexploot hiertoe niet volstaat. De Minister concludeert dat aan de betrokkene een nieuwe termijn moet worden gesteld voor het stellen van zekerheid.
5. Het hof heeft geconstateerd dat in de brief van de griffier van de rechtbank het bedrag van de zekerheidstelling niet is vermeld, maar dat is volstaan met verwijzing naar het deurwaardersexploit waarbij het dwangbevel werd betekend. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 8 december 1998 (VR 1999/106) volgt dat, indien de betrokkene heeft nagelaten om het dwangbevel en een afschrift van het exploit van betekening over te leggen, de griffier van de rechtbank de betrokkene niettemin op de voet van art. 26a, tweede lid, WAHV dient te wijzen op de verplichting om zekerheid te stellen. Redelijke wetstoepassing brengt in een zodanig geval echter met zich dat kan worden aangenomen dat de griffier voor wat betreft de opgave van het nog verschuldigde bedrag en al de kosten kan volstaan met een enkele verwijzing naar het dwangbevel en het exploit van betekening.
6. Het dossier bevat niet het dwangbevel en het exploit van betekening. Bij brieven van 21 juni 2018 en 24 juli 2018 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene erop gewezen dat bij zijn verzetschrift geen dwangbevel en geen (volledige) kopie was gevoegd van het betekeningsexploit van de deurwaarder. De griffier heeft hem in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen na verzending van de brieven dit verzuim te herstellen. De betrokkene heeft hierop niet gereageerd en de kantonrechter heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet op grond van de overweging dat de betrokkene had nagelaten bij het verzetschrift het dwangbevel en het exploit van betekening van het dwangbevel over te leggen.
7. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de griffier van de rechtbank in zijn brief van 2 oktober 2018 voor het bedrag van de zekerheidstelling kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het dwangbevel en het exploit van betekening.
8. Nu de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld voor het verschuldigde bedrag en
niet gesteld of gebleken is dat het niet voldoen aan deze verplichting verschoonbaar is, moet het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.