Beoordeling
1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest, waarin is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. De overige bezwaren tegen deze beslissing behoeven daarom geen bespreking meer. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 330,- is opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 3 december 2013 met het voertuig met het kenteken [Y-000-YY] , ongegrond verklaard.
3. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene ten tijde van de registercontrole geen gebruik van de openbare weg heeft gemaakt met haar bromfiets. Zij wilde overstappen van verzekering en heeft om die reden de verzekering na de zomer van 2013 opgezegd. In de winter reed zij immers niet met haar bromfiets en stond deze in de schuur. Na de winter wilde zij een nieuwe verzekering afsluiten. Zij was er niet van op de hoogte dat zij in dat geval de tenaamstelling in het kentekenregister had moeten schorsen. De betrokkene heeft spoedig na de registercontrole alsnog een verzekering afgesloten voor de bromfiets. Gelet op deze omstandigheden verzoekt de gemachtigde het hof om het sanctiebedrag te matigen. Hij verwijst hierbij naar een arrest van het hof van 1 september 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:7647). 4. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze bepaling brengt mee dat voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, degene aan wie het kenteken is opgegeven een verzekering overeenkomstig deze wet moet afsluiten en in stand houden.
5. Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kan de betrokkene als kentekenhouder van het motorrijtuig, indien met het voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling in het kentekenregister te schorsen. Deze schorsing brengt mee dat de verzekeringsplicht gedurende de periode van schorsing niet geldt (artikel 2, derde lid, WAM) en de betrokkene dus niet strafbaar is wanneer er dan geen verzekering van kracht is (artikel 30, derde lid, WAM).
6. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat wordt erkend dat het op naam van de betrokkene gestelde voertuig ten tijde van de registercontrole niet was verzekerd en de tenaamstelling daarvan op dat moment evenmin was geschorst, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof vervolgens te beoordelen of er desondanks redenen zijn om te bepalen dat het bedrag van de sanctie moet worden verlaagd of op nihil moet worden gesteld.
7. Het hof stelt voorop dat de in hoge mate tariefmatige afdoening van gedragingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) meebrengt dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie en dat slechts bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven om van het voor elke gedraging vastgestelde tarief af te wijken.
8. Het samenstel van de hiervoor genoemde bepalingen maakt het mogelijk om door middel van registervergelijking op een effectieve wijze de verzekeringsplicht te handhaven. De effectiviteit van de handhaving zou ernstig worden ondermijnd wanneer bij elke geconstateerde overtreding zou moeten worden vastgesteld of het betreffende voertuig aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. Een en ander brengt mee dat het in strijd met artikel 30, tweede lid, WAM niet voldoen aan de verzekeringsplicht op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie rechtvaardigt, ook in het geval het betreffende voertuig niet aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. De omstandigheid dat de bromfiets van de betrokkene ten tijde van de registercontrole in de schuur stond, omdat de betrokkene in de winter niet met haar bromfiets reed, geeft dan ook geen aanleiding tot matiging van de sanctie, nog daargelaten dat de betrokkene dit op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd.
9. Op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht bestaat er een zorgplicht voor kentekenhouders om een verzekering voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden. In het geval men hiertoe niet wil of kan overgaan (gedurende een bepaalde periode) kan men de tenaamstelling in het kentekenregister schorsen. Indien de betrokkene een voertuig op zijn naam laat overschrijven, is hij vanaf dat moment als kentekenhouder verantwoordelijk voor alle verplichtingen die dat met zich brengt, waaronder ook de verzekeringsplicht. Dat de betrokkene er niet van op de hoogte was dat zij bij opzegging van haar verzekering de tenaamstelling in het kentekenregister had moeten schorsen, betreft een omstandigheid die voor haar rekening dient te komen. Ook de omstandigheid dat de betrokkene spoedig na de registercontrole alsnog een verzekering heeft afgesloten voor haar bromfiets geeft geen aanleiding tot matiging van de sanctie.
10. In de zaak waarnaar de gemachtigde verwijst heeft het openbaar ministerie gebruikgemaakt van haar eigenstandige bevoegdheid om het bedrag van de sanctie lager vast te stellen. In de onderhavige zaak is van een dergelijke bevoegdheid geen gebruik gemaakt. De door de gemachtigde gestelde gelijkenis gaat dan ook niet op.
11. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard. Het hof zal het tegen die beslissing ingestelde beroep dan ook ongegrond verklaren.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient 1 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 256,-.